Minder armen, maar ernst armoede toegenomen
In 2023 waren 540.000 mensen in Nederland arm. Dat komt neer op 3,1 procent van de bevolking. Dit blijkt uit de nieuwe, gezamenlijke armoedegrens en -meetmethode van het SCP, CBS en Nibud. Met deze definitie van armoede zullen zij de Tweede Kamer, het kabinet, gemeenten en andere stakeholders in de toekomst informeren over de armoede in Nederland. Divosa is blij dat er nu één eenduidige armoededefinitie is, waarin de werkelijke individuele uitgaven aan wonen en energie zijn meegenomen en waarbij ook naar de intensiteit van de armoede wordt gekeken. Dit alles is een belangrijke stap naar een reëler beeld van de armoedesituatie in Nederland.
Tot nu toe werd in Nederland met vijf verschillende armoedegrenzen gemeten. Nu is er één gezamenlijke, eenduidige armoedegrens en -meetmethode waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen, de minimaal noodzakelijke uitgaven, individuele woon- en energielasten én het vermogen van een huishouden. Naast de nieuwe armoedecijfers volgen in februari 2025 de CPB-ramingen voor armoede op basis van deze nieuwe meetmethode.
Meer werkende armen
Het aantal armen in Nederland is gedaald van 7,1 procent in 2018 naar 3,1 procent van de bevolking in 2023. Ruim 115 duizend minderjarige kinderen groeiden in 2023 op in armoede, dat is 3,6 procent van alle minderjarige kinderen. Eén op de drie armen is langdurig arm. In vergelijking met 2018 zijn in 2023 relatief minder bijstandsontvangers en relatief meer werkenden arm.
Belangrijke notie is dat in de armoededefinitie de schulden niet zijn meegenomen en dat het aantal huishoudens met schulden, en dus met geldzorgen, juist is gestegen.
Ernst van armoede neemt toe
Bij de armoedecijfers berekenen SCP, CBS en Nibud niet alleen hoeveel procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Ook publiceren ze hoe ver het inkomen onder die armoedegrens ligt. Hierbij kijken ze zowel naar de totale groep en naar specifieke huishoudtypen. Dit is een relevante toevoeging, omdat dit de ernst van de situatie weergeeft. De cijfers laten zien dat, hoewel het aantal armen daalde, de ernst van de armoede toeneemt. Het doorsnee inkomenstekort was 16 procent in 2023; dit lag op 10 procent in 2018. Werkende armen komen doorgaans meer inkomen te kort, dan arme bijstandsontvangers (23 tegen 6 procent in 2023).
Feitelijke uitgaven
Inzicht in de noodzakelijke uitgaven zijn afkomstig van de minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nibud. Deze bestaan uit een verzameling van uitgavenposten die volgens het Nibud noodzakelijk zijn voor huishoudens, met bijbehorende minimumnormbedragen. Voor het eerst worden de woon- en energielasten gebaseerd op de feitelijke, eigen uitgaven van het huishouden. Dit is een positieve ontwikkeling, omdat hier grote verschillen tussen huishoudens in zitten, het grote uitgavenposten zijn waarvan de hoogte niet makkelijk of snel aan te passen is.
Divosa had graag gezien dat ook de zorgkosten gebaseerd worden op de feitelijke uitgaven van een huishouden. Voor een groep huishoudens zijn dit onvermijdbare kosten die een groot effect hebben op de financiële situatie van een huishouden. SCP, CBS en Nibud onderkennen dit, maar de beschikbare gegevens zijn echter onvolledig (passend) om de onvermijdbare zorgkosten vast te stellen.
Wat vindt Divosa?
Divosa vindt het een positieve ontwikkeling dat er nu één armoedecijfer is dat landelijk de standaard is en waarbij rekening gehouden wordt met noodzakelijke en feitelijke uitgaven. Hiermee komen de definities van armoede en financiële bestaanszekerheid dichter bij elkaar. Divosa ziet dit als een belangrijke basis om het beleid verder op te bepalen om de bestaanszekerheid van Nederland te vergroten. Er zijn weliswaar minder mensen arm, maar de ernst van de armoede is wel toegenomen. Divosa ziet graag dat de adviezen van de Commissie Sociaal Minimum nu ook echt opvolging krijgen, omdat armoede vergaande gevolgen heeft op alle terreinen van het leven.
Daarnaast hoopt Divosa dat we ons niet volledig blind staren op deze cijfers en oog houden voor de daadwerkelijke situatie van huishoudens. Het is begrijpelijk dat bij de totstandkoming van armoedecijfers keuzes moeten worden gemaakt en normbedragen worden gehanteerd. Dit betekent echter ook dat we degenen in beeld moeten houden die te maken hebben met situaties die niet uit de cijfers naar voren komen, zoals huishoudens met hoge zorgkosten, thuiswonenden met een beperking of andere onvermijdbare uitgaven en huishoudens met schulden.
Het blijkt uit recent onderzoek van het Nibud dat huishoudens met een beperking nog meer dan andere huishoudens moeten puzzelen om hun begroting rond te krijgen. Zij hebben niet dezelfde financiële ruimte als mensen zonder beperking met hetzelfde inkomen. Bovendien hoeft een feitelijke woonsituatie niet iets te zeggen over een gewenste woonsituatie. Zo kunnen twee gezinnen in één woning samen leven omdat zij financieel niet in staat zijn om zelf een woning te bekostigen. Dit komt in de statistieken niet naar voren.
Tot slot gaan de normbedragen van het Nibud uit van de situatie dat iemand in staat is om goed met geld om te gaan. Door persoonlijke omstandigheden of ontbrekende vaardigheden lukt dat niet altijd. Het ervaren gevoel van armoede kan daardoor in de praktijk anders zijn dan de cijfers laten zien.
-
Iemand wordt als arm aangemerkt wanneer het huishoudinkomen onder de armoedegrens ligt én het huishoudvermogen onder de vermogensdrempel ligt. In alle andere gevallen wordt iemand als niet-arm aangemerkt. Uitgangspunt is het standaard besteedbaar inkomensbegrip van het CBS, waarbij onder andere rekening is gehouden met het gemiddeld verbruikte verplichte eigen risico en de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag van huishoudens.
Normbedragen
De armoedegrens wordt bepaald door normbedragen voor minimale uitgaven aan basisgoederen en -voorzieningen voor verschillende huishoudtypen -gebaseerd op de minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nibud- en op de werkelijke uitgaven aan wonen en energie. Alleen particuliere huishoudens worden meegenomen. Huishoudens in instellingen blijven buiten beschouwing. Dit was eerder ook het geval.
Er worden geen cijfers over (problematische) schulden meegenomen bij de bepaling van het besteedbaar inkomen. Een huishouden met een relatief hoog inkomen en gemiddelde woonlasten, maar wel met problematische schulden zal dus niet als ‘arm’ worden gerapporteerd in de armoedecijfers. Wel zullen de armoedecijfers vergeleken worden met bestaande cijfers over problematische schulden en wordt de overlap tussen groepen in kaart gebracht.
Vermogen
De nieuwe methodiek houdt ook rekening met het beschikbare vrije vermogen. Als het zogenaamde ‘betaalreserve’ - alle bezittingen exclusief de eigen woning en exclusief negatieve vermogensbestanddelen (studieschulden buiten beschouwing gelaten)- meer dan zes keer het maandbedrag van de armoedegrens is, dan is er geen sprake van armoede. Ook al heeft iemand een inkomen onder de (inkomens-)armoedegrens.
Werkwijze bij het opstellen minimumvoorbeeldbegrotingen
Het Nibud doorloopt ruwweg de volgende twee stappen bij het opstellen van de minimumvoorbeeldbegrotingen:
- De samenstelling van het budget bepalen. Dit gebeurt op basis van informatie van experts zoals de Gezondheidsraad of Voedingscentrum) en burgers (focusgroepen en steekproefonderzoek).
- De prijzen van goederen en voorzieningen vaststellen. Dit gebeurt onder andere op basis van de prijsstatistieken van het CBS.
Meer informatie
- Rapport 'De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten' (SCP • oktober 2024)