Divosa Benchmark Werk & Inkomen • Jaarrapportage 2024
Deze jaarrapportage van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen bevat een selectie van basisgegevens die de uitvoering van de Participatiewet in beeld brengen. Deze gegevens zijn ook voor niet-benchmarkdeelnemers interessant.

De Divosa Benchmark Werk & Inkomen Jaarrapportage 2024 is gebaseerd op cijfers van 242 deelnemende gemeenten. We presenteren de cijfers op landelijk niveau en naar gemeentegrootteklasse.

Inhoud
-
Volumeontwikkeling bijstand
-
Samenstelling bijstandsbestand
-
Ontheffingen van de arbeidsplicht
-
Overtreden van de inlichtingenplicht
Contactpersoon
Divosa Benchmark Werk & Inkomen • Jaarrapportage 2024
Laatste update: 10 april 2025Voorwoord: Het belang van cijfers als startpunt van verdieping
De samenstelling van het bijstandsbestand is in de afgelopen tien jaar flink veranderd, blijkt uit de jaarrapportage van de Benchmark Werk & Inkomen. Zo neemt het aandeel jongeren in de bijstand de laatste jaren weer toe en is de gemiddelde verblijfsduur in de bijstand sinds 2016 steeds verder toegenomen. In de gesprekken die de adviseurs van de Divosa Benchmark jaarlijks met meer dan honderd gemeenten voeren, komt duidelijk naar voren dat jongeren die instromen in de bijstand steeds vaker te maken hebben met complexe (multi)problematiek. En dat uitstroom naar werk voor een groot deel van de mensen in de bijstand niet haalbaar is.
Bovenstaande roept meteen veel vragen op:
-
Hoe kunnen wij deze bijstandsgerechtigden zo goed mogelijk ondersteunen?
-
Wat is voor hén belangrijk om (weer) mee te doen in de maatschappij?
-
Zijn onze huidige instrumenten nog wel effectief?
-
Wat doen we als we weten dat betaald werk geen oplossing is en we moeten kijken naar andere vormen van participatie?
-
Helpen onze inspanningen − en al het geld dat erin gestoken wordt! − om de inwoner daadwerkelijk centraal te stellen, onze dienstverlening te verbeteren en bestaanszekerheid en participatie te bevorderen?
Het zijn vragen die mij triggeren − en die het belang van onderzoek en cijfers als startpunt van verdieping duidelijk illustreren!
Goed onderzoek − waarbij we over de domeinen heen kijken en de samenwerking met partners opzoeken − is noodzakelijk om maatschappelijke ontwikkelingen in kaart te brengen, de effectiviteit van onze instrumenten en inspanningen in het sociaal domein te meten en de dienstverlening voor onze inwoners te verbeteren. De cijfers in deze jaarrapportage van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen helpen hierbij en zijn − alleen al om die reden − van onschatbare waarde.
Ik wens je veel leesplezier!
Victor Everhardt, voorzitter Divosa
Samenvatting
Hieronder zie je de negen kerncijfers over de uitvoering van de Participatiewet in 2024. Deze lichten we in de jaarrapportage verder toe.

*% mensen in bijstand dat parttime werkt / **% mensen met loonkostensubsidie t.o.v. aantal mensen in de bijstand / De cijfers zijn gemiddelden per jaar.
Inleiding
De Divosa Benchmark, een samenwerking van Divosa, Stimulansz en BMC Onderzoek, bestaat uit de benchmarks Werk & Inkomen, Armoede & Schulden en Statushouders & Inburgering. De benchmarks geven het meest volledige en actuele beeld van de uitvoeringspraktijk en bieden gemeenten de mogelijkheid zich te vergelijken met andere gemeenten.
In de Divosa Benchmarks besteden we uitgebreid aandacht aan benchlearning en de verhalen achter de cijfers. Individuele gesprekken en bijeenkomsten op regionaal en landelijk niveau bieden de ruimte voor inspiratie, duiding en analyse, en deelnemers kunnen praktijkvoorbeelden uitwisselen. Zo ondersteunt de Divosa Benchmark gemeenten bij het proces van leren en verbeteren.
Ontwikkelingen
In deze jaarrapportage van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen hebben we een selectie gemaakt van een aantal basisgegevens die de uitvoering van de Participatiewet in beeld brengen. Deze zijn ook voor niet-benchmarkdeelnemers interessant. We presenteren de cijfers op landelijk niveau en naar gemeentegrootteklasse.
Om ontwikkelingen over de jaren heen in beeld te brengen, hebben we (waar mogelijk) data toegevoegd uit eerdere jaarrapportages van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen.
Representatief
Aan de Divosa Benchmark Werk & Inkomen nemen 248 gemeenten deel. In deze rapportage zijn de cijfers van 242 gemeenten meegenomen.
De cijfers representeren 85% van de bijstandspopulatie. Daarmee is de benchmark representatief.
Kijk voor meer informatie over de Divosa Benchmark op divosabenchmark.nl.

Ontwikkelingen in 2024
Participatiewet in Balans
Met het programma ‘Participatiewet in Balans’ wil het kabinet mensen een voldoende en zeker bestaansminimum bieden en stimuleren om deel te nemen aan de samenleving. Iedereen doet mee naar vermogen. Daarbij houdt de overheid rekening met individuele mogelijkheden en persoonlijke omstandigheden.
Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans (ook bekend onder de naam 'Spoor 1') is in juni 2024 aan de Tweede Kamer aangeboden. De behandeling van het wetsvoorstel staat voor de eerste helft van 2025 geagendeerd. De invoering van de eerste set maatregelen is vanaf 1 januari 2026 voorzien.
Drie sporen
Het programmaplan omvat drie sporen:
- Spoor 1 is een wetsvoorstel met daarin een samenhangend pakket aan maatregelen waarmee de regering een eerste, stevige stap wil zetten naar een uitvoering van de Participatiewet waarbinnen vertrouwen en de menselijke maat kernwaarden zijn.
- In spoor 2 wordt fundamenteler gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de wijze waarop de wet vanaf de basis opnieuw kan worden opgebouwd: de herziening van de Participatiewet.
- Spoor 3 omvat initiatieven om vakkundigheid van professionals in de uitvoering te versterken en de uitvoering te ondersteunen, zodat zij straks voldoende handvatten hebben om volgens de bedoeling van de nieuwe wetgeving te werken en de beweging richting vertrouwen, eenvoud en menselijke maat te ondersteunen.
De met spoor 2 beoogde nieuwe wet is goed te begrijpen, eenvoudiger en biedt passende ondersteuning met heldere rechten en plichten. De uitgangspunten zijn vertrouwen en een realistisch en positief mensbeeld. Daarvoor is ook een cultuuromslag (spoor 3) nodig in de hele keten: van 'denken in systemen' naar 'er zijn voor mensen'.
Eerste stap
Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans is een eerste stap en bestaat uit 21 maatregelen die op korte termijn verandering moeten brengen. De maatregelen bieden gemeenten meer mogelijkheden voor maatwerk, versoepelen strikte regels en dragen bij aan een meer menselijke aanpak. De impact hiervan is groot: de uitvoering van de Participatiewet wordt in de volle breedte geraakt, van intake en terugvordering tot re-integratie.
Verschuivingen binnen de doelgroep, steeds minder (snelle) uitstroom naar werk en meer complexe problematiek
Veel gemeenten zien een steeds groter deel van de bijstandsgerechtigden in hun bestanden die niet direct naar werk begeleid kunnen worden. In de krappe arbeidsmarkt van de afgelopen jaren zijn de mensen die kunnen werken, veelal uitgestroomd.
Ook in de nieuwe instroom zien gemeenten steeds minder mensen die snel naar werk kunnen. Dit heeft voor een groot deel te maken met de nieuwe doelgroepen die sinds de inwerkingtreding van de Participatiewet (vanaf 2015) instromen.
Probleemanalyse Participatiewet
De doelgroep die onder de Participatiewet valt, is in de loop van de tijd veranderd. Dit komt enerzijds omdat de toegankelijkheid van andere regelingen is verkleind. Zo is de Wajong (gedeeltelijk) afgesloten, evenals de Wet sociale werkvoorziening. Andere arbeidsongeschiktheidswetgeving is aangescherpt.
Anderzijds heeft er een paradigmaverschuiving plaatsgevonden in de bijstand: meer mensen moesten (regulier) aan het werk en door de financiële prikkels (bezuiniging re-integratiebudget en BUIG-financiering) is er meer ingezet op een relatief ‘makkelijk’ bemiddelbare groep. Veel mensen zijn hierdoor uitgestroomd uit de bijstand naar werk, hierbij geholpen door een krappe arbeidsmarkt.
Een groot deel van de mensen dat nu nog in de bijstand zit, kan de stap naar werk nog niet zelfstandig maken. De mensen hebben te maken met (vaak meervoudige) belemmeringen waardoor ze niet kunnen voldoen aan de eisen die de arbeidsmarkt aan hen stelt. Daarnaast blijkt dat de arbeidsmarkt niet goed aansluit op hetgeen deze mensen wél te bieden hebben. Binnen de groep bijstandsgerechtigden hebben de afgelopen jaren verschuivingen plaatsgevonden. Een steeds groter deel van doelgroep heeft te maken met complexe problematiek.
- Zie: Probleemanalyse Participatiewet (ministerie SZW, november 2024)
Onderzoeken en overige ontwikkelingen
In 2024 zijn verschillende publicaties verschenen die de noodzaak onderschrijven van de wetswijzigingen, bredere stelselwijziging en cultuuromslag die in het programma Participatiewet in Balans voorgesteld worden. Zo houdt de Probleemanalyse van de Participatiewet (van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de huidige Participatiewet, kritisch tegen het licht.
Het rapport Vertrouwen in de bijstand (Sociaal Cultureel Planbureau) beschrijft de resultaten van een kwalitatieve studie naar de ondersteuning aan bijstandsgerechtigden die (nog) niet betaald kunnen werken. En het rapport Re-integratiedienstverlening in het kader van de Participatiewet (Arbeidsinspectie) onderzoekt de risico’s voor de doeltreffendheid van de dienstverlening.
Algemene lijn
Een algemene lijn die we kunnen schetsen, is dat gemeenten een steeds groter deel van het bestand met steeds complexere problematiek zien. De ondersteuning aan mensen die (nog) niet naar werk kunnen, is niet optimaal. Hiervoor is een wijziging in focus nodig vanuit landelijke (en lokale) politiek. De (huidige) Participatiewet kent een groot aantal knelpunten die het moeilijk maken om de doelgroep de dienstverlening te bieden die nodig is. Ook de uitvoering ervaart knelpunten bij het kunnen bieden van de benodigde dienstverlening aan de doelgroep.
Daarnaast heeft de onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in het rapport Toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel (februari 2024) verschillende oplossingsrichtingen uitgewerkt voor het te complexe huidige stelsel voor langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid. Ook wordt in het rapport de aanbeveling gedaan om de Participatiewet aan te passen voor mensen met beperkt of geen arbeidsvermogen, en wordt de noodzaak genoemd voor coördinatie met de Participatiewet.
Noot: Indien relevant, verwijzen we in deze Jaarrapportage naar bovenstaande onderzoeken.
Onvoldoende perspectief
“De probleemanalyse liet zien dat de Participatiewet onvoldoende perspectief biedt voor mensen zonder of met een beperkt arbeidsvermogen. Hier hebben we helaas geen betaalbare, uitlegbare en uitvoerbare variant voor gevonden. Het is echter van belang dat deze groep passende ondersteuning krijgt. Daarom adviseren wij dat deze problematiek in een apart traject alsnog opgepakt wordt. Dat kan bijvoorbeeld in het kader van het nu lopende traject ‘Participatiewet in Balans'.”
- Bron: Toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel (Commissie OCTAS, februari 2024, pag. 74)
Volumeontwikkeling bijstand
Stijging van het bijstandsbestand
In 2024 stijgt het bijstandsbestand met 0,8%. Gemeenten met minder dan 50.000 inwoners zien een grotere stijging (1,7%). In grotere steden stijgt het bestand met 0,7%.
Als we alleen naar de algemene bijstand kijken, dus zonder IOAZ, IOAW en Bbz, dan zien we landelijk een stijging van 1,5%. Met uitzondering van een stijging in 2020 ten gevolge van de coronamaatregelen, zagen we in voorgaande jaren juist een dalende trend.



We zien een verschil tussen de ontwikkeling van het volume BUIG en die van (alleen) de algemene bijstand. Dit verschil wordt verklaard door de verschillen in de ontwikkeling van het volume van de verschillende uitkeringen. In 2024 was er sprake van een aanzienlijke daling van het aantal uitkeringen IOAW/Z en Bbz 2004. Hoewel de meeste uitkeringen van de BUIG algemene bijstandsuitkeringen zijn, heeft deze daling een dempend effect op de ontwikkeling van het volume BUIG.

Inmiddels is het tien jaar geleden dat de Participatiewet in werking is getreden. In die periode is er sprake geweest van een verandering van de samenstelling van het bijstandsbestand. Daarnaast zien we dit jaar dat er weer een stijging is in het aantal personen dat een bijstandsuitkering ontvangt.
Het is echter belangrijk om dit ook in het perspectief te plaatsen van zowel de bevolkingsontwikkeling als de arbeidsmarktontwikkelingen. Allereerst is de bevolking tussen de 18 jaar en AOW-leeftijd, die in theorie een beroep op de bijstand kan doen, gegroeid vanwege algemene bevolkingsgroei en de verhoging van de AOW-leeftijd. Bij een gelijkblijvende behoefte aan ondersteuning zou het aantal mensen in de bijstand dus ook groeien.
Kijken we naar het aantal bijstandsgerechtigden als percentage van de volwassenen onder de AOW-leeftijd, dan zien we juist een kleine daling. Dit zou in samenhang gezien kunnen worden met de dalende werkloosheidscijfers in de afgelopen tien jaar.
59% van gemeenten ziet bijstandsbestand stijgen
In 2024 ziet 59% van de gemeenten het bijstandsbestand stijgen. Het bijstandsbestand stijgt wanneer de instroom hoger is dan de uitstroom. In sommige gevallen is er sprake van een lage uitstroom bij gemeenten waardoor het bijstandsbestand stijgt. In andere gevallen is een dalend bestand sterker toe te wijzen aan een stijgende instroom.
66% van de grote gemeenten ziet in 2024 een stijging van hun bestand. Voor kleinere gemeenten is dit percentage 63%. In gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners komt een stijging van het bestand minder vaak voor (42%).
Voor kleinere gemeenten geldt dat er sneller sprake is van een relatief grote stijging of daling. Doordat het totaal aantal bijstandsgerechtigden binnen deze gemeenten relatief laag is, hebben fluctuaties zwaardere gevolgen. Hier kan toeval dus vaker een factor zijn.

Eind december 2024 ontvingen 406 duizend mensen tot de AOW-leeftijd een algemene bijstandsuitkering. Dat zijn 6 duizend mensen meer dan een jaar eerder, een stijging van ruim 1 procent. Met name onder mannen nam het aantal bijstandsgerechtigden toe, namelijk met 5 duizend mensen. Dit blijkt uit nieuwe, voorlopige cijfers van het CBS.
- Bron: Aantal mensen met bijstand met 1 procent toegenomen in 2024 (CBS, februari 2025)
In- en uitstroom in de bijstand
Instroom stijgt opnieuw
In 2024 is het instroompercentage in de bijstand 25,3%. In 2023 lag het instroompercentage op 24,1% en in 2022 op 22%. Dit was het laagste instroompercentage sinds 2013.
In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners is het instroompercentage hoger, namelijk 28,8%. Ook in gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners is het instroompercentage nagenoeg gelijk. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners is de instroom lager, namelijk 24,2%.
Het instroompercentage geeft een beeld van hoeveel nieuwe bijstandsuitkeringen gemeenten in een jaar toekennen. Het instroompercentage is het aandeel nieuw toegekende bijstandsuitkeringen in 2024 ten opzichte van het totale bestand van eind 2023. Zaten er eind 2023 bijvoorbeeld 1.000 mensen in de bijstand, dan zouden er bij een instroompercentage van 25,8% in 2024 dus 258 nieuwe mensen zijn ingestroomd.


Uitstroom stijgt ook, maar minder dan de instroom
In 2024 stijgt de uitstroom heel licht naar 23,8%. Een eerdere analyse laat zien dat een hogere instroom vaak gepaard gaat met een hogere uitstroom.
In 2023 zagen we een daling van het uitstroompercentage van 26% in 2022 naar 23,4% in 2023. Dit was het laagste uitstroompercentage sinds 2013. Net als bij de instroom, is het uitstroompercentage in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners het hoogst, namelijk 26,4%.
Het uitstroompercentage geeft een beeld van hoeveel bijstandsuitkeringen gemeenten in een jaar stopzetten. Het uitstroompercentage is het aandeel gestopte bijstandsuitkeringen in 2024 ten opzichte van het totale bijstandsbestand van eind 2023.


Instroom versus uitstroom
De uitstroom kan het beste bekeken worden in samenhang met de instroom. In 2024 zien we zowel een stijging van het instroompercentage als een stijging van het uitstroompercentage. Echter, het instroompercentage is 1,5% hoger dan het uitstroompercentage. Dit geeft aan dat het bestand bijstandsgerechtigden stijgt. (1)

Voetnoot
- Dit is een ander percentage dan bij de volume index ontwikkeling van het bestand wordt genoemd. Dit verschil komt doordat bij de bepaling van de uitstroom, gegevens van een opvolgende periode worden gebruikt. Hierdoor kan er op jaarbasis een klein verschil ontstaan tussen de volume index december 2023 en de resultante van in- en uitstroom.
Snelle uitstroom stijgt
Een groot deel van de mensen die uit een uitkering stromen, heeft die uitkering relatief kort gehad. Het kan hier gaan om alle soorten uitstroomredenen: van ‘pensioen’ en ‘verhuizing’ tot ‘werk’.
In 2024 heeft 44% van de beëindigde uitkeringen één jaar of korter geduurd. In 2023 stroomden 42% van de mensen binnen een jaar uit. 24% van de mensen had een uitkering die tussen de 1 en 3 jaar duurde. 33% heeft meer dan 3 jaar een uitkering gehad.
Sinds 2014 is er een dalende trend zichtbaar geweest van het aandeel dat binnen 1 jaar uitstroomt. In de coronajaren (2020 en 2021) is de uitstroom na kort verblijf in de uitkering toegenomen. Sinds 2022 is het aandeel van de mensen dat binnen een jaar uitstroomt uit de bijstand weer lager dan voor de coronajaren.

De uitstroom naar verblijfsduur hangt samen met de samenstelling van het bijstandsbestand. Naarmate iemand langer in de uitkering verblijft, wordt de kans op uitstroom steeds lager. En juist het aandeel bijstandsgerechtigden dat langdurig in de bijstand zit, is sinds 2015 steeds verder toegenomen. Ook is het bij het duiden van de verblijfsduur in relatie tot de uitstroom zinvol om naar de instroom te kijken. In de jaren met een hogere instroom, zoals 2015, 2016 en 2020, zien we ook een relatief groot aandeel uitstroom binnen 1 jaar.
Een uitgebreidere analyse van uitstroom in relatie tot verblijfsduur lees je in de analyse ‘In-, uit- en herinstroom bijstand 2016 - 2021’. Over die periode was uitstroom van mensen langer dan 60 maanden in de bijstand 0,6%, tegenover 5,6% voor mensen die 0-3 maanden in de bijstand verbleven.

Relatieve uitstroom naar werk daalt naar 35%
Er zijn verschillende redenen waarom een bijstandsuitkering gestopt kan worden. In de Benchmark laten we de verdeling naar uitstroomreden van de totale populatie uitstromers zien. Het gaat om een verhoudingsgewijze verdeling.
De meest voorkomende reden is dat iemand aan het werk gaat, en zodoende meer inkomsten heeft dan de bijstandsnorm. In 2024 is 35% van de uitstroom, uitstroom naar werk. Dit is een daling ten opzichte van voorgaande jaren; in 2021 en 2022 stroomde ongeveer 40% van de mensen die uitstroomde, uit naar werk. In 2023 was dit 36%. In de praktijk zien we dat gemeenten steeds vaker te maken hebben met een doelgroep die een grotere afstand heeft tot de arbeidsmarkt.
De complexe problematiek van mensen die langdurig in de uitkering zitten, groeit. Het kost grote moeite om uitstroom naar werk te bewerkstelligen.
Sinds 2015 is de verdeling naar uitstroomredenen verder redelijk constant. Wel zien we sinds 2020 een lager percentage uitstroom vanwege handhaving. In de periode 2020 tot 2023 was dit percentage 8%. In de jaren voor 2020 lag dit percentage rond de 10%. In 2024 stroomt 7% van de mensen uit door handhaving.
Ook stroomt een groot aandeel van de bijstandsgerechtigden (32%) uit vanwege verloop. Hieronder vallen: bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, detentie, verhuizen naar een andere gemeente, verhuizing naar het buitenland en het aangaan van een relatie met een partner met voldoende inkomsten. De toename van verloop zou verklaard kunnen worden door vergrijzing van het bijstandsbestand en meer uitstroom richting AOW.


Evaluatie van de Participatiewet
Een aanname achter de wet is dat (vrijwel) iedereen in de Participatiewet bemiddelbaar is naar betaald werk. Dit blijkt echter in de praktijk volgens gemeenten en bijstandsgerechtigden voor een deel van de groep niet realistisch, zo liet de evaluatie van de Participatiewet zien (Van Echtelt et al. 2019; zie bv. ook NLA 2022; SZW 2022).
Zo kan van de circa 400.000 bijstandsgerechtigden naar schatting ruim een derde nu nog niet betaald werken, maar op termijn wel, en nog eens een derde kan ook in de toekomst geen betaald werk verrichten, vaak vanwege gezondheidsproblemen (NLA 2022, zie ook Cuelenaere et al. 2019). (1)
Herinstroom daalt opnieuw
In 2024 bestaat 7% van de instroom uit mensen die zijn uitgestroomd uit de bijstand en binnen een half jaar opnieuw zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Na een jaar is de herinstroom in de bijstand 12%. In 2023 was 8% van de mensen die instroomde binnen 6 maanden daarvoor uitgestroomd, en 14% binnen een jaar. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners is de herinstroom iets hoger dan het gemiddelde: 8% stroomt daar na een half jaar weer in, en 14% na een jaar.
In de jaren voor 2023 was de herinstroom hoger. Zo stroomde in 2022 17% binnen een jaar weer in de bijstand. Hier ligt waarschijnlijk een relatie met het uitstroompercentage. Bij lage uitstroom zal de nieuwe instroom ook in mindere mate uit herinstroom bestaan dan bij een hoge uitstroom. Hoewel de uitstroom in 2024 licht stijgt, ligt deze nog niet op het niveau van de jaren ervoor.


Samenstelling bijstandsbestand
Aandeel jongeren in de bijstand stijgt
Eind 2024 is 55% van de bijstandsgerechtigden 45-plusser (dit is een optelsom van de laatste drie leeftijdscategorieën). In die groep vallen ook de 65-plussers die door het verschuiven van de pensioengerechtigde leeftijd langer op bijstand aangewezen zijn. Inmiddels maken zij 5% van het bestand uit. Ten opzichte van vorig jaar is deze leeftijdscategorie 1 procentpunt groter geworden.
Het aandeel jongeren in de leeftijdscategorie 18 tot 27 jaar stijgt in 2024 opnieuw met 1 procentpunt. Zij maken in 2024 11% uit van het bijstandsbestand. In de jaren 2018-2023 schommelde dit percentage tussen de 9 en 10%. In de loop van dit jaar publiceren we een benchmarkanalyse naar jongeren in de bijstand.
In 2024 nam het aantal bijstandsuitkeringen onder jongeren tot 27 jaar relatief het sterkst toe, met ruim 7 procent (3 duizend mensen). De groep jongeren tot 27 jaar is met 41 duizend personen de kleinste groep bijstandsontvangers. Ook onder mensen van 27 tot 45 jaar was, in vergelijking met een jaar eerder, een stijging zichtbaar (met 2 duizend, een toename van 2 procent). Het aantal mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 45 jaar tot de AOW-leeftijd is eind 2024 vrijwel gelijk gebleven. (1)


45-plussers zijn oververtegenwoordigd in de bijstand in vergelijking tot de Nederlandse bevolking van 18 tot en met 67 jaar. 55% van het bijstandsbestand is ouder dan 45, tegenover 46% van de bevolking van 18 tot en met 67 jaar. Jongeren tot 27 jaar zitten juist relatief weinig in de bijstand; zij maken 11% van het aantal bijstandsgerechtigden uit, tegenover 18% van de bevolking van 18 tot en met 67 jaar. (2)
De hierboven geconstateerde ondervertegenwoordiging van jongeren in de bijstand hangt ook samen met het feit dat de meting ziet op de leeftijdsverdeling binnen de bijstandsgerechtigden op een specifiek peilmoment. Overall maakt een grotere groep jongeren onder 27 jaar binnen een kalenderjaar (veelal kortstondig) gebruik van de bijstand. Uit de rapportage 'In, uit- en herinstroom 2016 - medio 2021' bleek ook dat juist de jongeren relatief het vaakst van alle leeftijdscategorieën in- en ook weer uitstromen uit de bijstand.
Bij de door het CBS geconstateerde stijgende bijstandsafhankelijkheid van jongeren, gaat het veelal ook om deze kortstondige bijstandsafhankelijkheid. De stijging kan daarbij wellicht ook deels worden verklaard uit het feit dat gemeenten, vooruitlopend op het wetsvoorstel Participatiewet in Balans, de 4-weken zoekperiode voor deze groep minder strikt lijken toe te passen. Aanvullend kan een deel van de verklaring zijn dat relatief veel jongeren doorstromen vanuit WW naar bijstand omdat er een kortere periode recht is opgebouwd op WW.
In de periode 2021-2023 was de doorstroom van WW naar bijstand het grootst onder de groep jongeren (15-25 jaar). Jongeren hebben mogelijk minder vaak eigen vermogen of een partner met inkomsten of vermogen om op terug te vallen. In veel gevallen hebben jongeren ook een kortere periode recht op WW omdat ze minder lang hebben gewerkt. Logisch gevolg is dat er dan ook eerder een beroep op de bijstand wordt gedaan. (3)
Voetnoten
- Aantal mensen met bijstand met 1 procent toegenomen in 2024 (CBS, februari 2025)
- CBS Statline (december 2024)
- Doorstroom WW naar bijstand 2023 (Divosa Benchmark, maart 2025)
Nog steeds meer dan de helft van de bijstandsgerechtigden langdurig in de bijstand
60% van de mensen met een bijstandsuitkering heeft die uitkering eind 2024 langer dan drie jaar. Ten opzichte van 2023 is het aandeel mensen dat langdurig een uitkering ontvangt, met 2 procentpunt afgenomen. Dit kan samenhangen met de toegenomen instroom de afgelopen twee jaar en/of uitstroom richting AOW van mensen die langdurig een bijstandsuitkering hebben ontvangen.
In absolute aantallen zien we de grootste toename bij de groep bijstandsgerechtigden met een verblijfsduur tussen de 1 en 2 jaar. In 2013 gold deze lange verblijfsduur nog voor 44% van de bijstandsgerechtigden. Bij de groep bijstandsgerechtigden die langer dan 5 jaar een algemene bijstandsuitkering ontvangt, is er nauwelijks een daling te zien in absolute aantallen. Deze groep is, ondanks de daling van het totaal mensen in de bijstand, sinds 2015 blijven toenemen. (1) Naarmate mensen langer een bijstandsuitkering ontvangen, zien we minder uitstroom. (2)
De gemiddelde verblijfsduur in de uitkering van alle bijstandsgerechtigden is eind 2024 ruim zes jaar (82,2 maanden). (3) Dit is vergelijkbaar met 2023. In augustus 2016 lag de gemiddelde verblijfsduur nog op 52 maanden (vier jaar en vier maanden). Vanaf september 2016 is de gemiddelde verblijfsduur stapsgewijs opgelopen. Dit illustreert dat vooral de mensen die korter in de bijstand zitten, in staat zijn om weer uit te stromen.
De gemiddelde verblijfsduur kan per gemeente flink verschillen. De kortste gemiddelde verblijfsduur van het bijstandsbestand in een gemeente is 46 maanden. De langste 103 maanden (8,5 jaar).
Betaald werk de norm?
"Uitvoerders en bijstandsgerechtigden zien het primaire doel van de Participatiewet, om uit de uitkering te komen door betaald werk, voor een deel van de bijstandsgerechtigden als een illusie en laten het in de praktijk vaak los. Veel van de bijstandsgerechtigden die we spraken willen graag betaald werk, maar geven aan dat niet te kunnen, gegeven hun omstandigheden. Het gaat vaak om gezondheidsproblemen.
Zij raken gefrustreerd als zij niet aan het werk komen, temeer omdat betaald werk de norm is in de Participatiewet en in de samenleving. Bijstandsgerechtigden vinden het beeld in de samenleving dat zij misbruik maken van de uitkering en niet willen werken onjuist." (4)

Het aandeel mensen langer dan vijf jaar uitkering neemt de afgelopen jaren toe en lijkt te stabiliseren, maar bij onze organisatie blijft het gemiddeld stijgen. We zien dit onder andere als het effect van de Participatiewet (Wsw/Wajong).

Breder perspectief
"Het verruimen van de focus van de Participatiewet van betaald werk naar een breder perspectief op meedoen in de samenleving, zorgt inderdaad voor meer waardering voor belangrijke vormen van maatschappelijke participatie, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg. Dit rapport [Vertrouwen in de Bijstand, red.] geeft inzicht in stappen die nog te zetten zijn.
Pure inzet op verbondenheid en activering lijkt in de uitvoering nog lastig. Vanuit het gemeenschappelijk belang lijkt die uitkomst minder gewaardeerd dan maatschappelijke participatie of betaald werk. Maar uiteindelijk is het feit dat het met iemand persoonlijk goed gaat, ook goed voor de samenleving." (5)
Voetnoten
- CBS Statline (CBS, februari 2025)
- In-, uit- en herinstroom bijstand 2016 - 2021 (Divosa, mei 2023)
- Gewogen gemiddelde: eerdere jaren is hier een gemiddelde vermeld.
- Vertrouwen in de Bijstand: een kwalitatieve studie naar de ondersteuning aan bijstandsgerechtigden die (nog) niet betaald kunnen werken (SCP, november 2024)
- Vertrouwen in de Bijstand: een kwalitatieve studie naar de ondersteuning aan bijstandsgerechtigden die (nog) niet betaald kunnen werken (SCP, november 2024)
Ontheffingen van de arbeidsplicht
Percentage ontheffingen stabiel
Voor 10% van de personen met een bijstandsuitkering registreren gemeenten eind 2024 een ontheffing van de arbeidsplicht. Mensen met een ontheffing zijn vrijgesteld van de plicht om werk te zoeken, werk te aanvaarden en werk te behouden. Het percentage personen met een ontheffing is in 2024 gelijk aan de 2020-2023 en iets lager dan in 2019 (11%). Het landelijke percentage ontheffingen lijkt de laatste jaren dus stabiel. In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners en gemeenten tussen de 50.000 en 100.000 ligt het percentage ontheffingen hoger (16% en 13%) dan in de grote gemeenten (7%).
Hoewel het landelijk percentage ontheffingen stabiel lijkt, blijkt uit de data van deze benchmark dat 64% van de gemeenten meer dan 10% van het bijstandsbestand heeft ontheven. Daarnaast zijn er ook gemeenten die geen ontheffingen van de arbeidsplicht registreren. Het is dus waarschijnlijk dat een groter aandeel van het bijstandsbestand in de praktijk, al dan niet door de inzet van beperkte re-integratiemiddelen, niet ervaart te worden gehouden aan de arbeidsplicht. Dit sluit ook aan bij de inzichten uit het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie. (1)


Voetnoot
- Spiegel Bestaanszekerheid 2022 (Nederlandse Arbeidsinspectie, februari 2023)
Vooral ontheffingen om ‘dringende redenen’
De overgrote meerderheid (80%) van de mensen met een ontheffing, heeft die eind 2024 om een ‘dringende reden’ gekregen. Het gaat hier om mensen die tijdelijk niet kunnen werken, bijvoorbeeld vanwege persoonlijke omstandigheden zoals mantelzorg of ziekte.
17% van de ontheffingen is voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, 3% voor alleenstaande ouders met een kind onder de 5 jaar. In de afgelopen jaren zagen we eenzelfde beeld.
Wel is het percentage bijstandsgerechtigden met een ontheffing vanwege arbeidsongeschiktheid vanaf 2017 toegenomen, van 11% tot 17%. Dit kan samenhangen met de instroom van mensen in de bijstand die eerder onder de Wajong vielen.
Ook hebben verschillende gemeenten in de jaren met een lagere instroom de ruimte gehad om het arbeidsvermogen van de mensen die al langer in hun bijstandsbestand zitten, in kaart te brengen.


Inkomsten uit werk
Percentage bijstandsgerechtigden met inkomsten uit parttime werk stabiel
7,2% van de bijstandsgerechtigden heeft in 2024 inkomsten uit werk naast hun bijstandsuitkering. In de jaren voor 2021 kreeg rond de 8% bijstand als aanvulling op inkomsten uit werk. Het gaat meestal om een kleine deeltijdbaan. Omdat deze bijstandsgerechtigden daarmee niet het sociaal minimum verdienen, vult de gemeente hun inkomsten aan tot de bijstandsnorm. (1)
In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners ligt het percentage bijstandsgerechtigden met inkomsten uit werk lager 6,7%). In gemeenten tot 50.000 inwoners werkt 8,3% van de bijstandsgerechtigden parttime.
Stigma
"Uit de gesprekken komt naar voren hoe bijstandsgerechtigden die niet kunnen meedoen in de vorm van betaald werk, bejegend worden door de gemeente en de mensen in hun omgeving. De sterke focus op betaald werk in het bijstandsbeleid en de samenleving maakt het extra pijnlijk als het niet lukt om aan die maatschappelijke norm te voldoen. Dit komt voor sommigen boven op het stigma van het hebben van een (arbeids)beperking (zie bv. Fitzpatrick 2023; Kampen 2021).
Nog erger vinden de bijstandsgerechtigde respondenten hoe zij beoordeeld kunnen worden, zowel door de samenleving als vanuit de overheid. Zo wordt verondersteld dat zij een gebrekkig arbeidsethos hebben, misbruik maken van de uitkering en nutteloos zijn. Bijstandsgerechtigden vinden het idee onterecht dat ze niets doen of misbruik maken van de uitkering. Daarom vertellen sommigen niet dat zij een bijstandsuitkering hebben." (2)


Onzekerheid
"Onzekerheid speelt niet alleen een rol bij het aanvragen van bijstand, maar ook bij het accepteren van werk vanuit de bijstand. Door complexiteit bestaat er veel onduidelijkheid over wat de gevolgen zijn als mensen werk accepteren. Mensen vragen zich af of zij er wel op vooruit gaan, bijvoorbeeld door het verliezen van toeslagen. En wat er gebeurt als zij hun baan verliezen, bijvoorbeeld doordat het tijdelijke contract niet wordt verlengd – kunnen zij dan nog wel terugkomen in de bijstand?
Het is belangrijk op te merken dat een deel van deze problemen (gedeeltelijk) wordt geadresseerd in het wetsvoorstel Participatiewet in Balans (spoor 1)." (3)
Voetnoten
- De Participatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid om inkomen uit arbeid gedeeltelijk vrij te laten als het werk naar de mening van de gemeente bijdraagt aan arbeidsinschakeling. De vrijlating mag 6 maanden duren en bedraagt 25% van het verdiende inkomen met een plafond. Voor alleenstaande ouders en personen met een medische urenbeperking gelden aparte regels.
- Vertrouwen in de Bijstand (SCP, november 2024)
- Probleemanalyse Participatiewet (ministerie SZW, oktober 2024)
Gemiddelde inkomsten uit parttime werk stijgen
Bijstandsgerechtigden met inkomsten uit werk verdienen in 2024 gemiddeld 735 euro per maand. In 2023 was dit 687 euro per maand. Op het eerste gezicht lijkt er sprake te zijn van een stijging. In 2023 steeg het minimumloon met 10%, per 1 januari 2024 met 3,75% en per 1 juli 2024 met 1,2%. Deze stijging zagen we in 2023 niet volledig terug bij de inkomsten uit parttime werk, omdat we, kijkend naar het gemiddelde percentage van de hoogte van de inkomsten uit parttime werk ten opzichte van de uitkering, een daling van 59% in 2022 naar 57% in 2023 zagen. In 2024 stijgt dit percentage inkomsten ten opzichte van de hoogte van de uitkering wel en ligt het op 61%.
Naast dat een hoger percentage bijstandsgerechtigden in gemeenten tot 100.000 inwoners deeltijd werkt, zijn de verdiensten daar gemiddeld genomen ook hoger. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen juist minder inkomsten verrekenen (gemiddeld 695 euro per maand). Verschillen tussen gemeenten kunnen deels verklaard worden door de samenstelling van het bijstandsbestand en de beschikbaarheid van laaggeschoold werk in de regio. Daarnaast kan ook de beschikbaarheid van deeltijdwerk regionaal verschillen, doordat bijvoorbeeld in bepaalde sectoren, zoals horeca of gezondheidszorg, meer in deeltijd wordt gewerkt. (1) Ook verschillen in beleid en uitvoering kunnen een rol spelen.



Voetnoot
- Nederland in cijfers (CBS, 2022)
Loonkostensubsidie
Stijgende trend inzet loonkostensubsidie zet sterk door
Mensen met een arbeidsbeperking kunnen via hun gemeente een beroep doen op ondersteuning om aan het werk te gaan. Voor diegenen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, zetten gemeenten loonkostensubsidie in. (1) Het percentage personen met loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet is in 2024 13%. (2) Ten opzichte van 2023 is dit een sterke stijging van 4 procentpunt. Het percentage loonkostensubsidies is een verhoudingsgetal dat de omvang van het aantal voorzieningen loonkostensubsidie afzet tegen het volume BUIG. (3)
Vanaf 2022 wordt een loonkostensubsidie als apart budgetaandeel opgenomen in het budget dat gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Participatiewet. (4) Dit gebeurt op basis van realisatie. Waarschijnlijk heeft deze wijze van financieren bijgedragen aan de stijgende lijn in de inzet van loonkostensubsidie.
Definitieve BUIG-budgetten in mld €
Definitief budget | BUIG totaal | LKS | Aandeel LKS |
2022 | 6,021 | 0,319 | 5,30% |
2023 | 6,658 | 0,415 | 6,23% |
2024 | 7,340 | 0,515 | 7,02% |
Deelbudget
"De middelen voor loonkostensubsidie die voorheen via het verdeelmodel bijstand beschikbaar gesteld werden, worden vanaf 2022 verdeeld op basis van de laatst bekende realisaties. Hiertoe wordt een apart deelbudget geraamd, op basis van een zo goed mogelijke inschatting van de te verwachten uitgaven aan loonkostensubsidie van alle gemeenten gezamenlijk." (5)
In gemeenten tot 100.000 inwoners ligt het percentage loonkostensubsidies ten opzichte van het volume BUIG hoger. In gemeenten tot 50.000 ligt het percentage op 18% en in gemeenten van 50.000 tot 100.000 ligt dit op 14,7%. Mensen met een loonkostensubsidie worden niet tot het bijstandsbestand gerekend, tenzij ze parttime werken en minder dan de bijstandsnorm verdienen. Onder personen met een loonkostensubsidie vallen ook mensen die beschut aan het werk zijn.
De ontwikkeling van het percentage loonkostensubsidies vertoont een stijgende trend van 0,4% in 2015, naar 7% in 2022, 9% in 2023 en 12,9% in 2024. Dit komt in september 2024 neer op ruim 36.490 mensen die aan het werk zijn met loonkostensubsidie. (6)


Belemmeringen
"Coachingsgesprekken, scholing en vrijwilligerswerk worden door een kwart van de klantmanagers minder vaak ingezet dan men zou willen. Eén op de vijf klantmanagers ervaart belemmeringen bij de inzet van Participatieplaatsen en Beschut werk.
Bij welke specifieke voorzieningen belemmeringen ervaren worden, varieert sterk tussen klantmanagers. Maar duidelijk is dat de meerderheid van de klantmanagers beperkingen ervaart bij de inzet van voorzieningen: zeven van de tien klantmanagers geven namelijk aan op z’n minst één van de beschikbare voorzieningen voor de doelgroep van de Participatiewet minder vaak in te zetten dan door henzelf nodig wordt geacht." (7)
Voetnoten
- Loonkostensubsidie compenseert de werkgever bij verminderde productiviteit van een werknemer. De loonkostensubsidie die een werkgever van de gemeente krijgt, is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer.
- Deze betalen gemeenten uit het bijstandsbudget. Forfaitaire loonkostensubsidie (ook betaald uit het bijstandsbudget) en tijdelijke loonkostensubsidie (betaald uit het participatiebudget), zijn in dit cijfer niet meegenomen.
- Volume BUIG bestaat uit betalingen van uitkeringen algemene bijstand, bbz levensonderhoud, IOAZ, IOAW.
- Factsheet Bijstandsbudget 2021 (Divosa, 2022)
- Besluit Participatiewet in verband met de financiering van de loonkostensubsidies (Overheid.nl, september 2021)
- Re-integratie-/participatievoorzieningen; type, status voorziening en regio (CBS, maart 2025)
- Re-integratiedienstverlening in het kader van de Participatiewet (pdf, Nederlandse Arbeidsinspectie, juli 2024)
Gemiddelde loonwaarde blijft gelijk
Het bedrag dat de gemeente aan loonkostensubsidie uitkeert aan een werkgever, wordt bepaald door het verschil tussen loonwaarde en 70% van het wettelijk minimumloon. (1) Met een gevalideerde loonwaardemeting op de werkplek, wordt de loonwaarde bepaald. De werkgever betaalt de werknemer het loon en krijgt van de gemeente een subsidie voor de gederfde loonwaarde als percentage van het minimumloon.
De gemiddelde loonwaarde van personen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet is eind 2024, net als in 2022 en 2023, 53% van het wettelijk minimumloon.


Voetnoot
- Percentage dat iemand met een arbeidsbeperking per uur kan verdienen in vergelijking met een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring.
Aandeel mensen met een lage loonwaarde neemt verder toe
Bij 44% van de mensen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet ligt de loonwaarde in 2024 tussen de 0% en de 50% van het wettelijk minimumloon. Het aandeel mensen met een lage loonwaarde is in de afgelopen jaren toegenomen. In 2017 lag dit percentage op 34% en in 2023 op 39%. Net als in 2023 zien we in het aandeel loonwaarde 75-100% een daling; in 2022 had 18% van de mensen met loonkostensubsidie een loonwaarde in deze categorie, in 2023 16% en in 2024 15%.


Maatregelen
Opgelegde maatregelen stabiel
Als bijstandsgerechtigden de aan hen opgelegde verplichtingen niet nakomen, kunnen gemeenten hun uitkering korten. Dit heet een maatregel. Het aantal maatregelen dat in 2024 is opgelegd, is 2,2% van het totale aantal bijstandsuitkeringen. In en na de coronajaren zagen we een afname in het aantal maatregelen. In 2020 daalde het percentage maatregelen naar 3%, ten opzichte van 4% in 2019 (pre-corona). Die daling zette nog iets verder door in 2021 (2%). De laatste jaren is het percentage stabiel.
Het percentage van 2,2% is gebaseerd op het totaal aantal betalingen in een jaar waarop een maatregel is toegepast, gedeeld door het gemiddelde volume in een jaar. Omdat een persoon meerdere maanden een maatregel opgelegd kan krijgen, zal het percentage personen dat een maatregel heeft gekregen, lager zijn.


Meerderheid maatregelen opgelegd vanwege het niet voldoen aan arbeidsplicht
De overgrote meerderheid van de maatregelen wordt opgelegd voor het niet voldoen aan de arbeidsplicht (83%). Dit percentage is hetzelfde als in 2022 en 2023. Bij 7% gaat het om gerelateerde verplichtingen, zoals het niet nakomen van de afspraken die gemeenten en bijstandsgerechtigden hebben gemaakt in het plan van aanpak. Of het niet zoeken naar werk of scholing in de verplichte zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar.
In 8% van de gevallen gaat het om ‘een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid’. Hiervan kan sprake zijn als iemand zijn vermogen te snel heeft opgemaakt, bijvoorbeeld door iets te kopen wat echt niet nodig was. 1% van de maatregelen is opgelegd vanwege agressie. Er zijn geen maatregelen opgelegd vanwege het niet of onvoldoende nakomen van de Wet Taaleis Participatiewet of vanwege 'oorzaak partner'. (1)
Weten is nog geen doen
"De Participatiewet kent verschillende mechanismen die beogen om de doelgroep te bewegen tot ‘gewenst gedrag’. Het gewenste gedrag waar de huidige Participatiewet van uitgaat, kan bijvoorbeeld zijn het actief zoeken naar werk, het gebruikmaken van een ingezette voorziening en het naleven van verplichtingen. Hierbij zijn verplichtingen en sancties bij niet-naleven steeds dominanter geworden als instrument om gewenst gedrag te bewerkstelligen.
Dit veronderstelt dat mensen deze verplichtingen kennen, maar ook dat mensen in staat zijn deze na te leven (fysiek, mentaal en qua doenvermogen). Weten is nog geen doen (WRR, 2017) en daarom is het noodzakelijk om verder te kijken dan het traditionele overheidsinstrumentarium (regulering, sancties, financiële prikkels en informatiedichte bewustwordingscampagnes) om gedrag te sturen." (2)


Categorie | Reden vermindering naar aanleiding van afstemming |
Niet nakomen plicht tot arbeidsinschakeling | ‘Op het vlak van plicht tot arbeidsinschakeling’ |
Niet nakomen van andere verplichtingen |
‘Niet nakomen tegenprestatie’, ‘niet nakomen verplichtingen plan van aanpak’, ‘niet (voldoende) zoeken naar werk in zoekperiode van vier weken’ en ‘niet (voldoende) zoeken naar scholing in zoekperiode van vier weken’ |
Agressie | Agressie |
Niet voldoen aan wet taaleis | Niet (voldoende) nakomen van afspraken i.h.k.v. de Wet Taaleis |
Oorzaak partner | Oorzaak bij partner |
Voetnoten
- In de Participatiewet staat dat iedere bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal op referentieniveau 1F moet beheersen. Als iemand niet voldoet aan de taaleis, moet diegene de taal beter gaan leren. Doet de bijstandsgerechtigde hiervoor geen moeite, dan mag de gemeente de bijstandsuitkering verlagen.
- Probleemanalyse Participatiewet (pdf, ministerie SZW, oktober 2024)
Overtreden van de inlichtingenplicht
Percentage overtredingen inlichtingenplicht gelijk gebleven
In 2024 is het aantal vorderingen vanwege overtreding van de inlichtingenplicht 2,6% ten opzichte van het volume BUIG. In 2023 lag dit percentage nagenoeg gelijk (3%). Hiermee lijkt de dalende trend van voorgaande jaren ten einde. In 2021 was het aantal vorderingen 5,8% van het volume BUIG, in 2022 4%.
Het lagere percentage overtredingen inlichtingenplicht ten opzichte van de jaren voor 2021, zouden we kunnen zien als een teken van een veranderende focus van gemeenten. Waar een aantal jaren terug vaker de nadruk op handhaving en fraudebestrijding werd gelegd, zijn aandacht voor de menselijke maat en maatwerk steeds belangrijker geworden.
Het percentage overtredingen inlichtingenplicht gaat over het totaal aantal vastgestelde overtredingen van de inlichtingenplicht in een jaar, gedeeld door het gemiddelde aantal bijstandsuitkeringen in hetzelfde jaar. Bij één persoon kunnen meerdere overtredingen van de inlichtingenplicht worden geconstateerd. Het gaat bijvoorbeeld om het verzwijgen van inkomsten, een onjuiste opgave van het woonadres of een onjuiste opgave van de samenstelling van het huishouden. Hierdoor hebben deze mensen onterecht een uitkering ontvangen of een te hoog bedrag ontvangen.


Twijfel
"Vanuit de stakeholders is grote twijfel of de zo breed ingestoken inlichtingenplicht in verhouding staat tot het doenvermogen van de burger. Algemene verplichtingen − denk aan doorgeven van inkomsten uit arbeid − lijken goed verankerd. Maar het is de vraag in hoeverre de uitwerking van de inlichtingenverplichting in specifieke gevallen ook als bekend mag worden verondersteld bij de doelgroep. Denk aan het gegeven dat een inwonend kind stopt met studeren als feit dat van invloed is op de kostendelersnorm." (1)
Voetnoot
- Participatiewet in balans. Uitkomsten beleidsanalyse (Rijksoverheid, juni 2022)
Verantwoording
De gegevens in deze rapportage zijn afkomstig van 242 gemeenten. Zij vertegenwoordigen 73% van het totaal aantal gemeenten in 2024 en 85% van de mensen die een algemene bijstandsuitkering ontvangen.
In de vergelijking tussen de jaren gaat het grotendeels, maar niet volledig om dezelfde gemeenten.
Gemeenten in deze rapportage naar gemeentegrootte
Gemeentegrootte | Aantal gemeenten |
< 50.000 inwoners | 161 |
50.000-100.000 inwoners | 49 |
>100.000 inwoners | 32 |
Totaal | 242 |
Cijfers van 6 gemeenten die deelnemen aan de Benchmark zijn niet meegenomen in deze rapportage vanwege onvolledige cijfers. Bij de cijfers over loonkostensubsidie zijn 6 gemeenten niet meegenomen omdat zij geen cijfers hierover hebben aangeleverd. Bij uitstroompercentage is het cijfer van 1 gemeente niet meegenomen vanwege niet kloppende cijfers.
Voor cijfers over maatregelen en overtreding inlichtingenplicht geldt dat als er geen sprake was van opgelegde maatregelen of vastgestelde overtredingen inlichtingenplicht in december 2024 dat gemeente niet is meegenomen bij de landelijke cijfers over deze onderwerpen.
Gewogen gegevens
De Divosa-monitor presenteert de gegevens van de benchmarkgemeenten naar gemeentegrootte en op landelijk niveau. De gemiddelde gegevens in deze rapportage zijn gewogen. Dat betekent dat gemeenten meetellen naar rato van hun bijstandspopulatie. Dit is anders dan de werkwijze die Divosa op het benchmarkplatform hanteert, waar gemeenten zich met individuele gemeenten willen vergelijken. Op het platform wordt dus gewerkt met ongewogen resultaten.
Data en definities
De gegevens in de Divosa Benchmark zijn gebaseerd op de gegevens die gemeenten aanleveren voor de CBS-statistieken (BUS, SRG, BDFS). De bewerkingen zijn voor rekening van de Divosa Benchmark-organisatie.
Definities
De Divosa Benchmark Werk & Inkomen wordt gemaakt op basis van de data die gemeenten ook aan het CBS leveren. Er zijn wel wat verschillen. Zo krijgt de Divosa Benchmark geen BSN-nummers van gemeenten. Ook vinden er minder correcties plaats op de gegevens in de benchmark. Gemeenten kunnen zelf nieuwe gegevens aanleveren, maar doen dat niet altijd.
De dataverzameling gebeurt op basis van de richtlijnen van de CBS-statistieken. Het gaat daarbij om de Bijstands Uitkeringen Statistiek (BUS), de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) en de Bijstands Debiteuren en Fraude Statistiek (BDFS). De richtlijnen voor deze statistieken zijn te vinden op de site van het CBS.
Hieronder volgt per indicator een beschrijving van hoe deze indicator is berekend. Bij elke indicator in de Divosa Benchmark Jaarrapportage Werk & Inkomen gaat het om gewogen cijfers.
Ontwikkeling bijstand
De ontwikkeling van de bijstand is de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen ‘algemene bijstand’, IOAW, IOAZ en Bbz voor uitkeringsgerechtigden tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in een kalenderjaar.
De algemene bijstandsuitkeringen vormen ongeveer 95% van het uitkeringsbestand.
Specificatie:
- Algemene bijstand: reguliere bijstandsuitkering.
- IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers): bijstand voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd.
- IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen): bijstand voor mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. Uitvoering door gemeenten.
- Bbz (Besluit bijstandverlening zelfstandigen): uitkering levensonderhoud voor startende ondernemers.
De ontwikkeling van de bijstand geeft de toe- of afname van het aantal betalingen weer en wordt berekend door het aantal betalingen voor deze uitkeringen in december van het kalenderjaar te delen door het aantal betalingen in december van het jaar daarvoor. In formule: ontwikkeling bijstand = (volume bijstand december jaar t / volume bijstand december t-1) x 100%. Dit cijfer geeft dus de toename of daling van het aantal betalingen weer.
Het volume is gemeten aan de hand van het aantal betalingen. Het aantal betalingen is lager dan het aantal personen met een uitkering, omdat echtparen gezamenlijk één uitkering (betaling) krijgen. Het meten van betaalde uitkeringen maakt het mogelijk om al een maand na een uitkeringsperiode de volume-ontwikkelingen tussen gemeenten te vergelijken. Dat is een groot voordeel bij benchmarken.
Nabetalingen tellen niet mee in het totaal. Nulbetalingen wel.
Instroom in de bijstand
Instroom betekent dat een uitkering in de maand ervoor niet in het bestand aanwezig was. Het instroompercentage is het aantal nieuwe uitkeringen algemene bijstand in een kalenderjaar in relatie tot het volume algemene bijstand aan de start van het kalenderjaar. Dit is inclusief herinstroom.
In formule: instroompercentage = (Instroom januari t/m december in jaar t / volume algemene bijstand december t-1) * 100%
Uitstroom uit de bijstand
De uitstroom is een berekende indicator. Per maand is berekend wat de uitstroom is waarna de maanden januari t/m december bij elkaar zijn opgeteld.
In formule: uitstroom = ((de ontwikkeling van het volume in maand 1 – de instroom) + idem maand 2 t/m 12) / volume bijstand december t-1) * 100%
Het uitstroompercentage is het aantal stopgezette uitkeringen algemene bijstand in een kalenderjaar in relatie tot het volume algemene bijstand aan de start van het kalenderjaar.
Uitstroomredenen
De uitstroomredenen zijn geteld over het aantal beëindigde uitkeringen algemene bijstand van personen in een kalenderjaar. Daarbij zijn de 21 beschikbare categorieën van het CBS in de benchmark samengevoegd tot 6 categorieën.
Categorie | Uitstroom vanwege (BUS-code) |
---|---|
Werk | 'verkregen inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking/uitkering ziekte' (34/11) 'zelfstandig beroep of bedrijf' (34/13) |
Scholing | 'gaan volgen onderwijs met studiefinanciering' (34/01) |
Inkomsten | 'uitkering werkloosheid' (34/14) 'uitkering arbeidsongeschiktheid' (34/15) 'alimentație' (34/17) 'vermogensopbrengsten' (34/18) 'ander inkomen' (34/19) |
Handhaving | 'overschrijden maximale verblijfsduur buitenland' (34/07) 'geen inlichtingen' (34/31) 'niet verschenen op herhaalde oproep inlichtingenplicht' (34/34) 'niet verschenen op herhaalde oproep re-integratiegesprek' (34/35) 'kunnen volgen van onderwijs maar dit niet doen' (34/06) |
Verloop | 'aangaan relatie' (34/02) 'bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd' (34/03) 'overlijden' (34/04) 'detentie' (34/05) 'verhuizing naar andere gemeente' (34/32) 'verhuizing naar buitenland' (34/33) |
Overig | 'oorzaak bij partner' (34/97) 'andere oorzaak' (34/98) |
Herinstroom
Het percentage herinstroom is het aantal uitkeringen algemene bijstand in een kalenderjaar van mensen die in de 6 (of 12) maanden ervoor ook een uitkering hadden in relatie tot de totale instroom. Als een uitkering wordt beëindigd en aansluitend een nieuwe wordt gestart (bijv. wijziging gezinssamenstelling) dan telt dit wel als uitstroom en instroom, maar niet als herinstroom.
In formule: percentage herinstroom = ( herinstroom binnen 6 (of 12) maanden in januari t/m december in jaar t / Instroom januari t/m december in jaar t) * 100%
Uitstroom naar verblijfsduur
De uitstroom naar verblijfsduur is de uitsplitsing van alle de beëindigde uitkeringen van personen met algemene bijstand in een kalenderjaar naar verblijfsduur in de uitkering. Daarbij is de tijd gemeten tussen de datum van het toekenningsbesluit (de aanvangsdatum uitkering persoon) en de datum van beëindiging van de uitkering.
Leeftijd bestand
De leeftijd van het bestand is de onderverdeling van de personen met een uitkering algemene bijstand naar verschillende leeftijdscategorieën. Dit is gemeten in december van het betreffende kalenderjaar.
Verblijfsduur bestand
De verblijfsduur van het bestand is de onderverdeling van de personen met een uitkering algemene bijstand naar hun verblijfsduur in de uitkering. Dit is gemeten in december van het betreffende kalenderjaar.
Parttime werk
Het percentage mensen dat parttime werkt is het gemiddelde aandeel van personen met inkomsten uit (deeltijd) arbeid in dienstbetrekking in een kalenderjaar op het gemiddeld totaal aantal personen met algemene bijstand in een kalenderjaar. Dit wordt berekend door voor de maanden januari t/m december in het desbetreffende kalenderjaar het aantal personen met parttime werk met een algemene bijstandsuitkering te delen door het aantal personen met algemene bijstand. Vervolgens wordt dat bij elkaar opgeteld en door twaalf gedeeld.
Onder inkomsten uit werk vallen inkomsten uit loondienst. Maar de CBS-statistiek ziet inkomsten uit de WW of de Ziektewet ook als inkomsten uit werk. In het geval iemand met een dergelijke uitkering niet boven het minimumniveau uitkomt, is het mogelijk om een aanvulling te krijgen vanuit de bijstand.
Gemiddelde maandelijkse inkomsten uit parttime werk
De gemiddelde inkomsten uit parttime werk zijn de gemiddelde maandelijkse inkomsten van personen met algemene bijstand met inkomsten uit parttime werk die verrekend zijn met de uitkering.
Vrijgelaten inkomsten uit (deeltijd)arbeid uit dienstbetrekking zijn daarmee buiten beschouwing gelaten. Ook de inkomsten uit werk die achteraf teruggevorderd worden, blijven buiten beschouwing. Het gaat hier bijvoorbeeld om inkomsten uit werk die mensen niet hebben opgegeven bij de gemeente, maar die pas later boven water komen na onderzoek van de gemeente.
Ontheffingen van de arbeidsplicht
Bij ontheffingen van de arbeidsplicht gaat het om het aantal personen met een bijstandsuitkering met een ontheffing van de arbeidsverplichting als percentage van het volledige bijstandsbestand in personen. Dit is gemeten in december van het betreffende kalenderjaar. Het gaat om personen met een uitkering algemene bijstand en om personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering.
De ontheffing van de arbeidsverplichting heeft betrekking op de plicht tot het verkrijgen, aanvaarden en behouden van werk. De re-integratieplicht staat hier los van.
Reden van ontheffing
Er zijn verschillende redenen waarom een persoon een ontheffing van de arbeidsplicht kan krijgen.
- Alleenstaande ouder (artikel 9a Participatiewet): een tijdelijke ontheffing op eigen verzoek voor alleenstaande ouders met de volledige zorg voor een kind tot 5 jaar.
- Dringende reden (artikel 2, lid 9): een tijdelijke ontheffing wegens ‘dringende redenen’. Dit is ter beoordeling van de gemeente.
- Arbeidsongeschikt: volledige ontheffing vanwege duurzame arbeidsongeschiktheid.
Loonkostensubsidie
Bij loonkostensubsidie gaat het om het aantal personen met een loonkostensubsidie afgezet tegen het bijstandsvolume. Dit is gemeten in december van het desbetreffende kalenderjaar.
Het bijstandsvolume is het aantal uitkeringen algemene bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz.
Let op: Het bijstandsbestand is voor deze indicator gebruikt als een verhoudingsgetal om het aantal mensen met een loonkostensubsidie in gemeenten onderling te kunnen vergelijken. Het bijstandsbestand is daarbij als verhoudingsgetal gebruikt omdat het een indicatie is van de omvang van de groep die voor loonkostensubsidie in aanmerking zou kunnen komen. Deze indicator laat dus niet zien hoeveel mensen in de bijstand een loonkostensubsidie hebben. Mensen met een loonkostensubsidie zijn immers aan het werk en hebben over het algemeen geen uitkering meer nodig.
Loonwaarde
Loonwaarde is de gemiddelde loonwaarde van personen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet als percentage van het wettelijk minimumloon aan het einde van het desbetreffende kalenderjaar.
Onderverdeling loonwaarde
Bij de onderverdeling naar loonwaarde is gekeken welk aandeel van de personen met een loonkostensubsidie een loonwaarde heeft in één van de drie categorieën: 0%-50%, 50%-75%, 75%-100%. Dit is gemeten aan het einde van het kalenderjaar.
Maatregelquote
De maatregelquote is de optelsom van alle uitkeringsbetalingen voor algemene bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz waarop een maatregel is toegepast gedeeld door het gemiddelde bijstandsvolume in een jaar. Dit cijfer geeft weer hoe vaak een gemeente gemiddeld genomen een maatregel toepast. Het cijfer is slechts bij benadering een percentage van het aantal bijstandsgerechtigden dat een maatregel opgelegd heeft gekregen. Op eenzelfde uitkering kunnen immers meerdere maatregelen worden toegepast. Ook kan eenzelfde maatregel langer dan een maand duren waardoor deze meerdere maanden wordt meegeteld. Een maatregel van 3 maanden telt bijvoorbeeld als 3 keer als een maatregel.
Vanaf januari 2015 zijn de richtlijnen in de BUS aangepast. Daarvoor konden gemeenten een maatregel opgeven ‘op het vlak van de inlichtingenplicht’. Na 2015 niet meer. Dat betekent dat de cijfers over het totaal aantal maatregelen tot 2015 en na 2015 niet met elkaar te vergelijken zijn.
Onderverdeling maatregelen
De redenen voor de maatregelen zijn geteld over alle maatregelen in een kalenderjaar. Daarbij zijn de beschikbare categorieën van het CBS in de benchmark samengevoegd tot 5 categorieën.
Categorie | Reden (BUS-code) |
---|---|
Niet nakomen plicht tot arbeidsinschakeling | ‘Op het vlak van plicht tot arbeidsinschakeling’ (28/01) |
Niet nakomen van andere verplichtingen | ‘Niet nakomen tegenprestatie’ (28/05) ‘Niet nakomen verplichtingen plan van aanpak’ (28/06) ‘Niet (voldoende) zoeken naar werk in zoekperiode van vier weken’ (28/07) ‘Niet (voldoende) zoeken naar scholing in zoekperiode van vier weken’ (28/08) |
Agressie | Agressie (28/03) |
Niet/onvoldoende nakomen afspraken wet taaleis | Niet (voldoende) nakomen van afspraken i.h.k.v. de Wet taaleis (28/09) |
Oorzaak partner | Oorzaak bij partner (28/98) |
Overtreden van de inlichtingenplicht
Het percentage uitkeringen waarbij de inlichtingenplicht is overtreden is berekend door alle nieuw geboekte vorderingen voor het overtreden van de inlichtingenplicht in een kalenderjaar op te tellen en te delen door het gemiddelde bijstandsvolume in datzelfde kalenderjaar.
Het cijfer is slechts bij benadering een percentage van het aantal bijstandsgerechtigden dat de inlichtingenplicht heeft overtreden en moet vooral gezien worden als een verhoudingsgetal zodat gemeenten zich onderling kunnen vergelijken. Er kunnen bij één uitkering immers meerdere vorderingen ontstaan voor het overtreden van de inlichtingenplicht. Ook kan het voorkomen dat het recht op bijstand al is beëindigd en er achteraf nog een vordering ontstaat.
Het overtreden van de inlichtingenplicht is een term uit de Participatiewet. Voor veel mensen is het woord fraude duidelijker.
Er zijn verschillende vormen van het overtreden van de inlichtingenplicht samengevoegd. Het gaat in de BDFS om de volgende categorieën:
- verzwijgen witte inkomsten
- verzwijgen zwarte inkomsten
- verzwijgen vermogen en of inkomsten uit vermogen
- onjuiste opgave woonadres
- onjuiste opgave samenstelling huishouden
- andere overtreding inlichtingenplicht
Tabellenbijlage
Colofon
Divosa
Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
T 030 - 233 23 37
E info@divosa.nl
www.divosa.nl
Auteurs
Marloes van Gerwen (Stimulansz)
Waling Koning (Stimulansz)
Angid Pons (BMC)
Larissa van Es (Divosa)
Met dank aan
Jos Huijts (Divosa)
Eind- en webredactie
Remco van Brink (Divosa)