Ontwikkelingen in de vroegsignalering: hoe kijken gemeenten hier tegenaan?
Laatste update: 13 november 2023Samenvatting
Met de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) zijn gemeenten en vastelastenpartners sinds 1 januari 2021 wettelijk verplicht om invulling te geven aan vroegsignalering van schulden. Na ruim 2,5 jaar is de implementatiefase bij veruit de meeste gemeenten voltooid en zijn gemeenten bezig hun aanpak te optimaliseren. In aanloop naar de wetsevaluatie van het ministerie van SZW in 2024 hebben we gemeenten gevraagd naar hun keuzes, ervaringen en wensen.
Dit rapport presenteert de ervaringen met en visie op vroegsignalering van 115 professionals die werkzaam zijn bij of voor gemeenten op het gebied van vroegsignalering. Deze professionals representeren 144 gemeenten.
De huidige situatie
Op dit moment:
- voert 83% van de ondervraagde gemeenten zelf (mede) de vroegsignalering uit;
- heeft 63% één of meerdere medewerkers die zich volledig op de vroegsignalering toeleggen;
- zet 6% vrijwilligers in binnen de vroegsignalering;
- is er gemiddeld 0,33 fte per 10.000 inwoners beschikbaar voor vroegsignalering;
- geeft 7 op de 10 aan voldoende capaciteit te hebben, hoewel het overgrote deel wel meer wil doen als er meer ruimte is;
- heeft een gemeente gemiddeld € 2,63 per inwoner beschikbaar voor vroegsignalering.
Meeste gemeenten zelf betrokken bij uitvoering vroegsignalering
Bij bijna driekwart van de gemeenten is één organisatie verantwoordelijk voor de uitvoering van de vroegsignalering. Dit is veelal de gemeente zelf, bijvoorbeeld de afdeling schuldhulpverlening of een specifiek preventie-of vroegsignaleringsteam.
Van de ondervraagden heeft 63% één of meerdere medewerkers die zich specifiek met de vroegsignalering bezighouden. Maatschappelijk werk of een welzijnsorganisatie is bij ruim één op de vijf gemeenten betrokken, meestal met de gemeente samen.
Verschillende betrokken medewerkers zorgen voor een inbreng van verschillende expertises en manieren van benadering van inwoners. Waar een schuldhulpverlener vanuit zijn/haar professie over het algemeen meer gericht zal zijn op het financiële probleem en op de oplossing zal een maatschappelijk werker meer aandacht hebben voor de leefsituatie en het bieden van sociale en psychologische ondersteuning.
Inzet van vrijwilligers is gering
6% van de ondervraagde gemeenten zet vrijwilligers in bij het opvolgen van de vroegsignalen. Dit gebeurt meer bij gemeenten met relatief weinig capaciteit en budget. Daarmee lijkt het erop dat de inzet van vrijwilligers een manier is om met beperkte financiële middelen en menskracht toch zo goed mogelijk inwoners te bereiken.
Meerderheid heeft voldoende capaciteit
Zeven op de tien gemeenten hebben voldoende capaciteit voor het opvolgen van de signalen; 13% ervaart duidelijk een tekort. Er zijn ook duidelijke verschillen in aanwezige capaciteit: die loopt uiteen van 0,02 fte tot 0,67 fte per 10.000 inwoners. Gemiddeld is er 0,33 fte per 10.000 inwoners beschikbaar.
Voldoende capaciteit betekent niet altijd dat dat de meest ideale, gewenste situatie is. Het lijkt erop dat er voldoende is voor de gekozen aanpak, waarbij processen worden aangepast aan de beschikbare tijd en middelen. Vijf op de zes ondervraagden willen namelijk toch meer doen als er meer ruimte is. Met name activiteiten om het bereik van inwoners te vergroten staan hoog geprioriteerd. Denk aan meer huisbezoeken of meer pogingen om een inwoner te bereiken.
Variatie in beschikbare budget voor vroegsignalering
Er zijn drie bekostigingswijzen voor vroegsignalering die ieder even vaak voorkomen:
- geen eigen budget; vroegsignalering als onderdeel voor het budget van schuldhulpverlening
- een vast budget voor de gehele vroegsignalering (uitvoering en aansturing)
- een vast budget voor uitsluitend de uitvoering
Op basis van de inschatting van de ondervraagden loopt het budget uiteen van € 0,27 tot € 5,70 per inwoner. Gemiddeld heeft een gemeente € 2,63 per inwoner beschikbaar voor vroegsignalering.
Ontwikkelingen
Binnen de vroegsignalering zijn diverse ontwikkelingen gaande:
- Het Rijk heeft in 2023 en voor 2024 incidentele middelen van 50 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor extra inzet op vroegsignalering en bijzondere bijstand.
- De nieuwe Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas is per 1 april 2023 ingegaan, waardoor gemeenten nu ook eindeleveringssignalen voor energie ontvangen.
Extra budget met name ingezet voor uitbreiding capaciteit
Minimaal vier op de tien gemeenten heeft met de extra eenmalige middelen het bestaande vroegsignaleringsbudget vergroot, met name om de capaciteit uit te breiden om zo de opvolging te intensiveren. Het risico is dat deze extra capaciteit niet geborgd kan worden, gezien het feit dat hier incidentele middelen voor worden ingezet.
De helft geeft aan dat de budgetten onveranderd zijn. Dit zal deels komen doordat een derde van de gemeenten geen apart budget heeft voor vroegsignalering, waardoor het moeilijker vast te stellen is of er meer middelen voor vroegsignalering zijn. Bovendien is de bestemming bij één op de zes gemeenten nog niet bekend. Ook geeft één op de zes aan de middelen in te zetten om eerdere eigen bekostiging op te vangen. Daarmee blijft de dienstverlening onveranderd.
Eindeleveringssignalen
Zeven op de tien gemeenten geven eindeleveringssignalen voorrang boven ‘reguliere’ vroegsignalen. De helft van de gemeenten geeft aan deze signalen zelfs binnen 3 dagen op te pakken, zoals geldt bij dreigende situaties. Bij sommigen hangt de prioritering van deze signalen mede af van de hoogte van het bedrag.
Dat het merendeel van de gemeenten deze signalen eerder oppakt is geen vereiste vanuit de Wgs. Het ministerie van SZW ziet de eindeleveringssignalen niet als bedreigende situatie, omdat er nog een periode van meer dan 20 werkdagen overheen gaat voordat de netbeheerder een huishouden daadwerkelijk afsluit van gas en elektriciteit.
De verwachting is dat in de meeste gevallen een vroegsignaal voorafgaat aan het eindeleveringssignaal van een energiemaatschappij. Dit blijkt in de praktijk niet altijd het geval te zijn. De helft van de gemeenten ervaart deze situatie als een belangrijk knelpunt binnen de vroegsignalering op dit moment.
Wensen en behoeften
Voor de ondervraagde gemeenten, geldt:
- Over het algemeen zijn ze tevreden over het moment waarop de vastelastenpartners de signalen van de betalingsachterstanden aanleveren.
- Driekwart wil de huidige signaalaanlevering van 1x per maand behouden.
- De overgrote meerderheid wil ook van andere schuldeisers signalen ontvangen.
- Ze willen meer uitwisseling met vastelastenpartners.
- Ze willen doorgaan met de vroegsignalering.
Over het algemeen tevreden met huidige moment en frequentie van aanlevering van signalen
Over de meeste vastelastenpartners is een meerderheid van de gemeenten tevreden over het moment waarop ze de signalen van de betalingsachterstanden aanleveren. Alleen bij de particuliere verhuur vindt 52% dat de signalen eerder mogen komen. Bij zorgverzekeraars en drinkwaterbedrijven vindt respectievelijk 21% en 25% van de gemeenten dat de signalen te vroeg komen. Gemeenten geven ook dat ze liever niet maandelijks signalen krijgen van ‘slepers’, mensen die steevast hun huur te laat betalen.
In de overeenkomst van het Landelijk Convenant Vroegsignalering (LCV) staat dat de reguliere vroegsignalen maandelijks op een vast moment worden aangeleverd. Driekwart van de gemeenten wil deze frequentie behouden. Slechts 10% wil over op een wekelijkse of dagelijkse aanlevering.
Overgrote meerderheid wil meer signalen ontvangen
Het merendeel van de gemeenten geeft aan meer signalen te willen. Signalen van landelijke uitvoeringsorganisaties staan hoog op de wensenlijst, met name van de Belastingdienst en Dienst Toeslagen (65%), het CJIB (42%) en warme doorverwijzingen vanuit deze organisaties (58%).
Toch plaatsen gemeenten ook kanttekeningen bij toevoeging van nieuwe signaalpartners. Extra signalen betekenen extra werk; dit moet niet ten koste gaan van de kwaliteit van de opvolging van signalen. Als alternatief kunnen extra signalen een verrijking zijn voor de huidige signalen in plaats van ze afzonderlijk op te volgen.
Meer uitwisseling met vastelastenpartners gewenst
De beschikbaarheid van telefoonnummers en/of e-mailadressen en de terugkoppeling richting vastelastenpartners staan beiden in de top 5 meest genoemde knelpunten binnen de vroegsignalering; een derde ervaart dit als een probleem.
Gemeenten willen op drie terreinen via RIS/VPS meer uitwisseling met vastelastenpartners:
- dat vastelastenpartners aangeven dat een klant/inwoner kort na het versturen van het signaal alsnog de rekening betaalt, zonder het signaal in te trekken (79%)
- dat gemeenten kunnen aangeven dat de contactgegevens niet kloppen, mits de vastelastenpartner vervolgens actie onderneemt en de juiste gegevens achterhaalt (96%)
- dat gemeenten kunnen aangeven dat een inwoner/klant is overleden of niet meer op dat adres woont (94%)
Gemeenten willen doorgaan met vroegsignalering om goed te verankeren
Gemeenten benoemen dat de vroegsignalering goed op weg is. Ze zien het als een belangrijk middel in de preventie. Niet alleen betalingsproblemen komen door de vroegsignalering eerder in beeld, maar ook signalen op andere leefdomeinen van een huishouden. Gemeenten willen er dan ook mee doorgaan en de vroegsignalering verder verankeren. Als de gemeenten daarbij één ding mogen veranderen in de wetgeving en/of de processen rondom de vroegsignalering, willen ze het liefste:
- meer samenwerking met vastelastenpartners: meer contact, uitwisseling en terugkoppeling;
- meer mogelijkheden voor gegevensuitwisseling binnen de gemeente;
- striktere kaders voor het doorgeven van signalen;
- meer signaalpartners;
- minder vrijblijvendheid: in sommige situaties - bij problematische schulden of terugkerende huishoudens - zou het wenselijk zijn dat er een vorm van verplichting tot hulpacceptatie mogelijk is. Dit sluit aan bij het gegeven dat 37 procent het lastig vindt dat sommige signalen steeds terugkomen, terwijl eerdere contactpogingen niets opleveren.