Factsheet statushouders en gezinsmigranten: rapportage inburgering, onderwijs, werk en bijstand
Laatste update:2 Demografische kenmerken – gezinsmigranten
2.1 Leeftijd
Bij de groep gezinsmigranten zien we een groter aandeel in de leeftijdscategorie 27-44 jaar dan bij de statushouders.
Inhoud
-
1 Demografische kenmerken – statushouders
-
2 Demografische kenmerken – gezinsmigranten
-
3 Inburgering – statushouders
- Introductie
- 3.1 Groei van geslaagden voor inburgering stagneert
- 3.2 Toename in aantal ontheffingen
- 3.3 Twee derde statushouders slaagt uiteindelijk
- 3.4 Gemiddelde duur inburgeringstraject neemt verder toe
- 3.5 Meeste statushouders doen examen op basisniveau
- 3.6 Aandeel genaturaliseerde statushouders stijgt fors
-
9 Bijstand – statushouders
-
10 Bijstand – gezinsmigranten
Factsheet statushouders en gezinsmigranten: rapportage inburgering, onderwijs, werk en bijstand
Laatste update:Samenvatting
Op 30 juni 2022, de peildatum van deze factsheet, is bijna 45% van de statushouders geslaagd voor het inburgeringsexamen. Dit percentage is ten opzichte van begin 2022 nauwelijks gestegen. Het percentage geslaagde gezinsmigranten is wel verder toegenomen. Daarnaast wordt op een steeds hoger niveau onderwijs gevolgd. In tegenstelling tot statushouders, is het percentage mannelijke gezinsmigranten dat onderwijs volgt hoger dan het percentage vrouwelijke gezinsmigranten. Het aandeel statushouders en gezinsmigranten dat in de bijstand zit, neemt af. Een mogelijke verklaring hiervoor is het stijgende percentage werkenden. Gezinsmigranten zijn vaker aan het werk dan statushouders. Dit blijkt uit de cijfers van de Divosa Benchmark Inburgering & Statushouders, waar ruim 180 gemeenten aan meedoen.
Statushouders zijn asielmigranten die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Mensen die zich als nareiziger of gezinshereniger vestigen bij een statushouder, vallen onder de groep statushouders. Gezinsmigranten zijn naar Nederland gekomen om bij een gezinslid te verblijven. Overige migranten zijn migranten die in Nederland verblijven als imam, rabbijn, kloosterling of vreemdeling met een niet-tijdelijke humanitaire status. De groep overige migranten is relatief klein. We plaatsen deze twee groepen daarom samen onder de noemer gezinsmigranten.
Zowel statushouders als gezins- en overige migranten zijn inburgeringsplichtig. De groep inburgeringsplichtigen die zich tussen 2014 en de eerste helft van 2022 (vanuit een opvanglocatie) in een gemeente heeft gevestigd, is door Divosa, BMC en Stimulansz in beeld gebracht in de Divosa Benchmark Statushouders & Inburgering.
De peildatum van deze factsheet is 30 juni 2022. Alleen statushouders en gezinsmigranten die onder de oude wet (Wi2013) vallen, zijn meegenomen in de cijfers in deze publicatie.
Inburgering statushouders vlakt af
Het percentage statushouders dat slaagt voor het inburgeringsexamen, vlakt af. In juni 2022 is 44,1% geslaagd. In juni 2021 was dit 44%. Deze stagnatie is vermoedelijk ontstaan doordat lessen door de coronacrisis niet of maar op kleine schaal konden plaatsvinden en de mogelijkheden tot examinering beperkt waren. Het percentage geslaagde gezinsmigranten ligt iets hoger, namelijk op 48,7%.
Het aantal ontheffingen bij statushouders neemt toe; bij gezinsmigranten is dit stabiel. Uiteindelijk slaagt twee derde voor het examen, waarvan de meesten op basisniveau (A2).
Bij zowel statushouders als gezinsmigranten neemt de inburgeringsduur toe. Wel behalen gezinsmigranten het examen veelal sneller. Ook krijgt deze groep vaker uitstel of vrijstelling, maar minder vaak ontheffing.
Steeds groter aandeel volgt onderwijs op hoger niveau
Iets meer dan 20% van de statushouders in de leeftijdscategorie 18-33 jaar volgt onderwijs. Bij gezinsmigranten is dit percentage bijna 10%. Het overgrote deel van de statushouders volgt onderwijs op mbo 2-mbo 4-niveau. Wel wordt door een steeds grotere groep onderwijs op een hoger niveau gevolgd. Voor gezinsmigranten geldt dat bijna de helft onderwijs volgt op hbo-/wo-niveau.
In de groep statushouders is het aandeel onderwijsvolgende vrouwen sinds de tweede helft van 2021 iets groter dan het aandeel onderwijsvolgende mannen. In de groep gezinsmigranten volgen mannen vaker onderwijs.
Percentage werkenden neemt verder toe
Sinds 2018 neemt het percentage werkende statushouders steeds verder toe. Deze ontwikkeling zet zich voort in 2022. In juni 2022 is 34,5% aan het werk. De dip door de coronacrisis lijkt daarmee definitief voorbij.
De cijfers laten zien dat statushouders in 2021 baat hebben gehad bij de grote vraag naar personeel. Daarnaast lijkt het erop dat naarmate statushouders langer in Nederland zijn, ze vaker aan het werk zijn. Van cohort 2014 is bijna de helft aan het werk. Van de gezinsmigranten heeft 57% een baan.
Voor beide groepen geldt dat mannen vaker aan het werk zijn dan vrouwen, maar het aandeel vrouwelijke statushouders dat aan het werk is, stijgt sneller dan het aandeel mannelijke statushouders.
Gezinsmigranten zijn vaker aan het werk dan statushouders. Ook hebben zij vaker een grote baan (> 0,8 fte of (meer dan) één baan).
Aandeel in de bijstand neemt af
Het percentage statushouders en gezinsmigranten dat in de bijstand zit, neemt verder af. In juni 2022 heeft 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering. De daling wordt veroorzaakt door het hogere percentage statushouders dat betaald werk heeft.
Van de groep gezinsmigranten zit 6,6% in de bijstand. Gezinsmigranten zitten hiermee veel minder vaak in de bijstand dan statushouders. De verklaring hiervoor is dat gezinsmigranten alleen naar Nederland mogen komen als hun in Nederland wonende familielid, waarbij ze zich vestigen, aan bepaalde inkomenseisen voldoet. Het is mogelijk dat gezinsmigranten die een bijstandsuitkering ontvangen, relatief langer in Nederland wonen.
Invloed Wet inburgering 2021
Gemeenten hebben sinds begin 2022 de regierol op inburgering gekregen. De Wet inburgering 2021 beoogt dat mensen sneller kunnen inburgeren en daardoor makkelijker kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving.
Hoewel de wet pas sinds kort in werking is en er nog diverse obstakels op de weg van gemeenten liggen, heerst onder gemeenten het vertrouwen dat meer mensen in de toekomst aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen. Inburgeraars krijgen betere begeleiding en ontheffingen zijn niet meer mogelijk. Deze begeleiding wordt in sommige gevallen ook ingezet voor de inburgeraars onder de Wet inburgering 2013.
In een volgende factsheet worden ook cijfers over statushouders en gezinsmigranten onder de nieuwe Wet inburgering 2021 opgenomen.
Over de Divosa Benchmark
De cijfers in deze publicatie (peildatum 30 juni 2022) zijn gebaseerd op de resultaten van de 180 deelnemende gemeenten aan de Divosa Benchmark Statushouders & Inburgering. In deze gemeenten woont 61% van de Nederlandse bevolking. Door de cijfers met elkaar te vergelijken en verhalen achter de cijfers te delen, leren gemeenten van elkaar en kunnen ze hun inburgeringsbeleid verbeteren.
De Divosa Benchmark is een samenwerking van Divosa, BMC en Stimulansz en wordt doorontwikkeld om ook onder de Wet inburgering 2021 inzicht te geven in de resultaten van gemeenten. Doet jouw gemeente al mee? Meld je aan op divosa-benchmark.nl.
Inleiding
Ieder half jaar publiceren we cijfers uit de Divosa Benchmark Statushouders & Inburgering. Deze cijfers geven een beeld van de inburgering, onderwijsdeelname, arbeidsmarktpositie en bijstandsafhankelijkheid van statushouders en − sinds eind 2022 − gezinsmigranten. De cijfers zijn gebaseerd op de data van 180 gemeenten, die 61% van de bevolking vertegenwoordigen. In deze factsheet presenteren we de cijfers tot en met juni 2022.
In het najaar van 2022 publiceerde de Divosa Benchmark voor het eerst cijfers over gezinsmigranten. We deden dit in een aparte factsheet, waarbij we ingingen op deze (voor gemeenten) nieuwe groep. In de factsheet die we nu publiceren zijn de cijfers van de twee specifieke doelgroepen samengebracht onder verschillende thema’s.
In de factsheet maken we gebruik van data over (ex-)inburgeraars die inburgeringsplichtig zijn geworden tussen januari 2014 en juni 2022. We geven de ontwikkeling weer van de totale groep inburgeraars, uitgesplitst naar statushouders en gezinsmigranten. De samenstelling van deze groep verandert door de jaren heen, omdat er steeds meer mensen bij komen. Ook bestaat de totale groep uit mensen die al lang in Nederland verblijven of pas relatief kort hier wonen. Daarom maken we soms de uitsplitsing naar cohortjaar, waarin de mensen die in hetzelfde kalenderjaar inburgeringsplichtig zijn geworden, zijn samengevoegd.
Statushouders
Onder de groep statushouders vallen alle mensen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van een asielverzoek. Ook gezinsleden die als zogeheten nareiziger naar Nederland zijn gekomen of via reguliere gezinshereniging bij een statushouder verblijf hebben gekregen, vallen onder de groep statushouders.
In de Benchmark zijn statushouders in beeld gebracht die inburgeringsplichtig zijn geworden vanaf 2014. Ook zijn bij sommige indicatoren overige statushouders toegevoegd, bijvoorbeeld 0-17-jarigen.
Gezinsmigranten
Onder de noemer gezinsmigranten vallen alle inburgeringsplichtigen die naar Nederland zijn gekomen om bij een gezinslid te verblijven. Er is een kleine groep overige migranten die we ook onder de noemer gezinsmigranten plaatsen. Zij verblijven in Nederland als imam, rabbijn, kloosterling of vreemdeling met een niet-tijdelijke humanitaire status.
Er zijn gezinsmigranten met en zonder inburgeringsplicht. Jongeren onder de 18 jaar zijn niet inburgeringsplichtig. Wie uit een Europees land komt, hoeft ook niet verplicht in te burgeren. Andere nationaliteiten moeten dat wel. Dat maakt dat de groep inburgeringsplichtigen uit de hele wereld kan komen. In de eerste factsheet over gezinsmigranten vind je een uitgebreidere definitie van gezinsmigranten.
Let op: Er is een verschil met vorig jaar, want toen bleek − na de verwerkingen en analyse − dat een groep (ongeveer 10%) bij gezinsmigranten was meegenomen die daar niet bijhoorde. Dat waren eigenlijk statushouders die in de dataset van DUO op dat moment de status nog niet hadden gekregen, maar dus niet hoorden bij de gezins- en overige migranten. In deze rapportage is de selectie geactualiseerd. Het kan zijn dat de percentages in deze facsheet daardoor enigszins afwijken van de vorige.
Ontwikkelingen nieuwe Wet inburgering 2021
Gemeenten hebben sinds begin 2022 de regierol op de inburgering teruggekregen. De Wet inburgering 2021 beoogt dat mensen sneller kunnen inburgeren en daardoor makkelijker kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving.
Begin 2022 ging de nieuwe Wet inburgering in. Vlak na de invoering bleek dat verschillende nieuwkomers ten onrechte een kennisgeving hadden ontvangen dat zij onder de Wi2021 moesten inburgeren. DUO heeft daarop de toewijzing van inburgeringsplicht tijdelijk stopgezet. Dit heeft tot vertraging geleid in het starten met de uitvoering van de nieuwe wet bij gemeenten.
De cijfers in deze factsheet – die als peildatum 30 juni 2022 hebben – zeggen nog niets over de uitvoering van de nieuwe wet. In 2023 worden nieuwe indicatoren en cijfers over inburgeringsplichten onder de nieuwe wet toegevoegd aan de Benchmark Statushouders & Inburgering. Hierdoor kunnen extra inzichten verkregen worden over de uitvoering van Wi2021.
Andere belangrijke ontwikkelingen in het eerste jaar van uitvoering van de inburgeringswet
In veel gebieden kwam de onderwijsroute (als een van de drie routes) niet van de grond. Pas nadat extra middelen door het ministerie van SZW waren toegezegd, kwam het inkoopproces op gang.
Door langere wachttijden voor huisvesting, verbleven statushouders langer in de azc's. Daarnaast waren er capaciteitsproblemen bij het COA en verbleven mensen vaak in azc's op grote afstand van de gemeente waaraan ze gekoppeld waren. Een vroege start werd daardoor moeilijker.
Ook hebben gemeenten knelpunten ervaren in de uitvoering van het financieel ontzorgen van de statushouders. Het late beschikbaar komen van toeslagen zorgde voor een 'gat' in de financiële planning. En afspraken met energieleveranciers kwamen niet goed tot stand.
In toekomstige factsheets zal op basis van nieuwe data aandacht worden besteed aan de uitvoering van de nieuwe inburgeringswet. Mogelijk dat de genoemde knelpunten dan nader onderzocht kunnen worden.
1 Demografische kenmerken – statushouders
Introductie
In de Benchmark Statushouders & Inburgering worden statushouders en gezinsmigranten gevolgd op basis van cohorten. Iemand valt in een cohortjaar op basis van het jaar waarin deze persoon gehuisvest is in een gemeente. Door de groep inburgeraars in de gemeente op deze wijze in beeld te brengen, groeit de groep die we volgen. Er vestigen zich immers ieder jaar nieuwe inburgeraars in de gemeente. Bij de interpretatie van de gegevens moeten we dit altijd in het oog houden. De groep inburgeraars die we volgen telt immers mensen die al enkele jaren in de gemeente verblijven én personen die er pas kort wonen.
In deze factsheet geven we vaak cijfers per jaar weer. Dit is een optelsom van alle inburgeraars sinds 2014. In andere gevallen geven we ook de ontwikkeling op een bepaald thema per cohortjaar weer. Voor het duiden van eventuele verschillen tussen de cohorten is verblijfsduur in Nederland een belangrijke factor, maar ook eventuele demografische verschillen zouden een rol kunnen spelen.
Een beeld van de cohorten van statushouders kan worden geschetst op basis van cijfers van het CBS. Deze cijfers zijn gebaseerd op data van alle gemeenten in Nederland.
1.1 Leeftijd
Op basis van de benchmarkcijfers zien we dat sinds 2018 het aandeel kinderen en jongeren is afgenomen en de groepen 27-44 jaar en 45-65 jaar groter zijn geworden.
Een mogelijke verklaring is dat sinds 2018 de nieuwe instroom bestond uit mensen die relatief iets ouder zijn. Maar als we kijken naar de uitsplitsing naar cohortjaren, dan lijkt de meest aannemelijke conclusie dat door het verstrijken van de jaren de doelgroep simpelweg ouder is geworden.
De verschillende cohorten hebben een vergelijkbaar aandeel statushouders tot 35 jaar van zo rond de 75% van alle statushouders. Het gaat dus om relatief veel jonge mensen. In 2016 was het aandeel het grootst met 81%. Slechts een zeer klein deel van de statushouders in alle cohortjaren is ouder dan 55 jaar (ongeveer 3%). Naast dat er veel jongeren zijn, is er ook een grote groep van een kwart tot in 2016 zelfs bijna een derde kinderen onder de 15 jaar.
Naast een aanzienlijk aandeel van de statushouders dat in gezinsverband woont, is er ook in bijna alle cohortjaren sprake geweest van meer dan een derde alleenstaande statushouders. Dit is een relatief groot percentage als het wordt vergeleken met de Nederlandse bevolking, waarvan in 2022 18% alleenstaand was. Het is aannemelijk dat dit samenhangt met het hoge aandeel jongeren.
1.2 Geslacht
De groep statushouders bestaat in juni 2022 voor 44% uit vrouwen en voor 56% uit mannen.
In alle cohortjaren zijn mannelijke statushouders in de meerderheid; enkele jaren loopt dit op tot twee derde van alle statushouders.
Het verschil in het aandeel mannelijke en vrouwelijke statushouders is het grootst in de leeftijdsgroep van 15 tot 35 jaar.
1.3 Herkomst
In deze paragraaf kijken we naar de samenstelling van de cohortjaren op basis van land van herkomst (nationaliteit).
In sommige cohortjaren is het aandeel statushouders met een overige/onbekende nationaliteit relatief groot. Hier zitten onder andere statushouders bij uit landen zoals Somalië, Jemen, Ethiopië, Pakistan en Soedan. Ook staatloze vluchtelingen vallen in deze categorie.
2 Demografische kenmerken – gezinsmigranten
Introductie
Voor de groep gezinsmigranten hebben we geen demografische data uitgesplitst over verschillende cohortjaren. In dit hoofdstuk schetsen we een algemeen beeld van de samenstelling van de totale groep gezinsmigranten (vanaf 2014) in juni 2022 op basis van leeftijd, geslacht en herkomst.
2.1 Leeftijd
Bij de groep gezinsmigranten zien we een groter aandeel in de leeftijdscategorie 27-44 jaar dan bij de statushouders.
2.2 Geslacht
De meerderheid van de gezinsmigranten is vrouw. Hiermee is de demografische samenstelling ten opzichte van de statushouders vrijwel omgekeerd.
2.3 Herkomst
Het grootste deel van de gezinsmigranten komt niet uit een van de landen waar veel statushouders vandaan komen. In juni 2022 komt 5% van de gezinsmigranten uit Syrië, Irak, Afghanistan, Eritrea of Iran. Op het moment dat een statushouder naturaliseert en daarna nog gezinshereniging aanvraagt, dan zal iemand als ‘gezinsmigrant’ naar Nederland komen en onder de groep gezinsmigranten vallen.
De overige gezinsmigranten komen uit veel verschillende landen. De herkomst is op dit moment in de Benchmark nog niet nader uitgesplitst. Om een indruk te krijgen, kan worden gekeken naar wat de gemeente Amsterdam in beeld bracht op basis van cijfers uit januari 2020. De meest voorkomende nationaliteiten waren toen de Marokkaanse, Ghanese, Surinaamse, Amerikaanse en Braziliaanse.
Let op: ten opzichte van de Factsheet Gezinsmigranten (gepubliceerd in oktober 2022) zijn de cijfers over herkomst van gezinsmigranten enigszins verschillend. In de eerdere factsheet was een groep gezinsmigranten meegenomen die eigenlijk onder de groep statushouders valt. Hierdoor leek het aandeel van de landen van herkomst die veel voorkomen bij de groep statushouders, hoger dan deze in werkelijkheid is.
3 Inburgering – statushouders
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we hoe het gaat met de inburgering van (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders van 18-65 jaar. Als we het hebben over statushouders, gaat het om de groep die tussen 2014 en de eerste helft van 2022 is gehuisvest in een Nederlandse gemeente. Migranten die zich vestigen bij een statushouder als gezinshereniger of nareiziger, horen ook bij deze groep. De peildatum is 30 juni 2022.
We zien dat de groei van het percentage statushouders dat is geslaagd voor de inburgering stagneert en dat het aantal ontheffingen blijft groeien. Het aantal verlengingen daalt licht. In de oudere cohorten slaagt uiteindelijk twee derde voor het examen, waarvan de meesten op basisniveau. De gemiddelde duur van een inburgeringstraject neemt verder toe.
3.1 Groei van geslaagden voor inburgering stagneert
Inburgeringsplichtige statushouders hebben na het verkrijgen van hun verblijfsvergunning maximaal drie jaar de tijd voor het behalen van hun inburgeringsdiploma. In juni 2022 is 44,1% van de statushouders geslaagd voor het inburgeringsexamen. In juni 2021 was dit 44%. Er zijn verschillen te zien per nationaliteit. Onder statushouders met de Syrische nationaliteit ligt het slagingspercentage op 49,9%. Van de groep Eritrese statushouders is 42,4% geslaagd en van de overige nationaliteiten 35,1%.
In de vorige publicatie bleek al dat de groei stagneert. Deze stagnatie is ontstaan doordat lessen door de coronacrisis niet of maar op kleine schaal konden plaatsvinden en de mogelijkheden tot examinering beperkt waren. Daarom heeft DUO in maart, mei en juli 2020 een verlenging verleend voor twee maanden en in september 2020 een verlenging voor vier maanden. Vervolgens is in december 2020 besloten om nog een extra verlenging te geven aan bepaalde inburgeraars.
In juni 2022 heeft 8% van de inburgeringsplichtige statushouders een verlenging. In juni 2021 was dit 11,3%. Het aantal verlengingen is daarmee wel iets gedaald. Vertraging in het inburgeringstraject en in de taalverwerving zorgt ook voor vertraging op andere processen, zoals de begeleiding naar werk, of andere vormen van participatie, zoals vrijwilligerswerk.
3.2 Toename in aantal ontheffingen
Inburgeringsplichtige statushouders kunnen onder de oude Wet inburgering ontheven worden van de inburgeringsplicht als zij door een psychische, verstandelijke of fysieke beperking niet in staat zijn om aan de inburgeringsplicht te voldoen, of als zij aantoonbaar geleverde inspanningen hebben gedaan en toch niet geslaagd zijn (Aantoonbare Geleverde Inspanningen).
In de cijfers is een stijging te zien in het aantal ontheffingen. In juni 2022 heeft 21,5% van de statushouders een ontheffing. In juni 2021 was dit percentage nog 19,7%. Het is waarschijnlijk dat dit aandeel zal blijven stijgen. De groep statushouders die al langer dan drie jaar een verblijfsvergunning heeft en de inburgering niet meer zal halen, wordt immer steeds groter.
Onder de nieuwe wet zijn de mogelijkheden voor een ontheffing beperkter. Er kan alleen een ontheffing worden verleend op medische gronden of vanwege Bijzondere Individuele Omstandigheden (BIO). Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om bijzonder schrijnende situaties. Deze worden niet nader omschreven en moeten op individuele basis worden omschreven en onderbouwd.
De ontheffing vanwege AGI is komen te vervallen. Een deel van de mensen die onder de oude wet een ontheffing AGI zou hebben gekregen, zou onder de nieuwe wet in de Zelfredzaamheidsroute (Z-route) geplaatst worden. De inschatting is dat 15% van de inburgeraars met een asielachtergrond de Z-route zal afleggen.
Daarnaast blijkt uit de cijfers dat het aandeel statushouders met een verlenging daalt. In juni 2022 heeft 8% van de statushouders een verlenging lopen. In juni 2021 was dit 11,3%. Slechts 0,8% van de statushouders heeft een vrijstelling.
3.3 Twee derde statushouders slaagt uiteindelijk
Van de inburgeringsplichtige statushouders uit cohort 2014 is 66% geslaagd en uit cohort 2015 is 66,2% geslaagd. Deze percentages lijken voor deze cohorten niet heel veel verder op te lopen, wat er op wijst dat twee op de drie statushouders uiteindelijk zal slagen voor het inburgeringsexamen. Van cohort 2016 is 61,5% geslaagd, van cohort 2017 48,4% en van cohort 2019 is 5,6% geslaagd voor het inburgeringsexamen.
3.4 Gemiddelde duur inburgeringstraject neemt verder toe
Op basis van de cijfers van 2021 zagen we al dat de gemiddelde duur van een inburgeringstraject toeneemt. Deze ontwikkeling zet zich voort in 2022. In juni 2022 ligt de gemiddelde duur op 36,5 maanden, terwijl een inburgeringstraject in juni 2019 gemiddeld nog 34,9 maanden duurde. De toename van de duur van een inburgeringstraject heeft waarschijnlijk te maken met de coronacrisis en de tijdens deze crisis door DUO verstrekte verlengingen. Ook kan de relatieve toename van afgeronde trajecten van de vroegste cohorten van invloed zijn op toename van de gemiddelde trajectduur.
3.5 Meeste statushouders doen examen op basisniveau
Vrijwel alle inburgeringsplichtige statushouders, namelijk 86,2%, doen hun inburgeringsexamen op basisniveau (taalniveau A2). In juni 2022 is 6,6% van de statushouders geslaagd op B1-niveau. Dit is het niveau voor meer gevorderden. 6% is geslaagd op B2-niveau, een niveau hoger dan B1-niveau.
Deze percentages zijn door de tijd heen stabiel. Onder de oude Wet inburgering, waaronder het overgrote deel van deze groep inburgeringsplichtige statushouders valt, zijn inburgeringsplichtige statushouders zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan hun ingeringsplicht, en daarmee het binnen drie jaar halen van het inburgeringsexamen op A2-niveau of hoger. Kiezen voor taalniveau A2 was een veilige keuze, omdat dit taalniveau het makkelijkst te halen is en korter duurt.
Onder de nieuwe wet is het minimale gevraagde taalniveau verhoogd naar B1-niveau. Mocht iemand na het behalen van de inburgering nog een hoger taalniveau halen, dan zien we dat niet meer terug in de registraties. (1)
Voetnoten
- Onder de Wet inburgering 2013 kan men, indien nog niet alle examens op A2-niveau zijn behaald, doorgaan om taalniveau B1 te behalen (voor zover er nog ruimte is in de lening van maximaal €10.000). Indien alle onderdelen op A2-niveau zijn behaald kan dit niet. De inburgering is dan voltooid op A2-niveau en het dossier wordt gesloten.
3.6 Aandeel genaturaliseerde statushouders stijgt fors
Het percentage genaturaliseerde statushouders blijft fors stijgen. In juni 2020 was 11,4% van de statushouders die sinds 2014 in Nederland zijn, genaturaliseerd. In juni 2021 steeg dit percentage naar 30,4%. Halverwege 2022 ligt dit percentage op 43,1%.
Mensen die vijf jaar of langer met een geldige verblijfsvergunning onafgebroken in Nederland wonen, kunnen een naturalisatieverzoek indienen. Ze moeten dan ook hun inburgeringsexamen hebben gehaald of hiervan zijn vrijgesteld of ontheven en geen gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid.
4 Inburgering – gezinsmigranten
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we hoe het gaat met de inburgering van (voormalig) inburgeringsplichtige gezinsmigranten van 18-65 jaar. De peildatum is 30 juni 2022.
Gezinsmigranten halen hun inburgeringsexamen iets vaker dan statushouders. Daarnaast zijn zij over het algemeen sneller in het behalen van het examen en krijgen zij vaker uitstel of vrijstelling van de inburgeringsplicht, maar minder vaak ontheffing.
4.1 Bijna de helft is geslaagd
In juni 2022 is 48,7% van de gezinsmigranten die sinds 2014 naar Nederland is gekomen, geslaagd voor het inburgeringsexamen. Waar het percentage geslaagde inburgeraars van begin 2020 t/m halverwege 2021 hoger lag dan het percentage geslaagde gezinsmigranten, ligt het percentage geslaagde statushouders nu iets lager (44,1%).
4.2 Lichte stijging in aantal verlengingen
Van de gezinsmigranten heeft 12,4% in juni 2022 een verlenging lopen op de inburgeringstermijn. Een verlenging van de inburgeringstermijn kan worden verleend als er omstandigheden zijn waardoor de gezins- of overige migrant niet goed kan studeren voor het examen of verhinderd wordt om het examen af te leggen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om alfabetisering van een cursist of persoonlijke omstandigheden zoals zwangerschap of ziekte.
4,5% van de gezinsmigranten heeft een vrijstelling van de inburgeringsplicht, een groter aandeel dan bij statushouders (0,8%). Gezinsmigranten die in Nederland een diploma hebben behaald, kunnen een vrijstelling krijgen van de inburgeringsplicht. (1) Gezinsmigranten die in Nederland een opleiding volgen en aan deze opleiding zijn begonnen vóór of op hun 18e verjaardag, kunnen een tijdelijke vrijstelling krijgen. Als het diploma behaald is, wordt deze vrijstelling omgezet in een gehele vrijstelling.
2% van de gezinsmigranten heeft een ontheffing. Dit percentage is een stuk lager dan bij statushouders (21,5%). Net als bij statushouders, kan een ontheffing worden verleend als van de gezins- of overige migrant niet kan worden verwacht dat hij of zij het inburgeringsdiploma haalt, vanwege ziekte of een lichamelijke of verstandelijke beperking. Of als het de gezins- of overige migrant ondanks veel moeite en inspanning niet lukt om het inburgeringexamen te halen (‘aantoonbaar geleverde inspanning’).
Voetnoten
- Hierbij kan het tevens gaan om een Nederlandstalige diploma dat is behaald in het land van herkomst, zoals een Surinaams diploma dat is behaald in het Nederlands.
4.3 Gemiddeld binnen 2,5 jaar geslaagd
In juni 2022 is de gemiddelde inburgeringsduur van gezinsmigranten 29,7 maanden (2,5 jaar). Dat is korter dan statushouders, die er circa 36,5 maanden over doen (3 jaar). Mogelijk wordt het verschil verklaard doordat de gezinsmigranten die voor een partner naar Nederland komen, al voor hun komst geslaagd moeten zijn voor het basisexamen inburgering in het buitenland. Daarmee ligt er al een basis.
Daarnaast heeft een deel van hen een partner die Nederlands spreekt en heeft hierdoor in de thuissituatie meer kans om in aanraking te komen met de Nederlandse taal. Dat deze groep een betere uitgangspositie heeft, blijkt ook uit de hierboven genoemde cijfers rondom ontheffingen.
4.4 Overgrote meerderheid slaagt op basisniveau
Het overgrote deel van de gezinsmigranten slaagt voor het inburgeringsexamen op basisniveau (taalniveau A2) (90,2%). Een klein deel behaalt een hoger niveau. Zo slaagt 4,2% op B1-niveau voor het inburgeringsexamen en 3,6% op B2-niveau. Dit beeld is vergelijkbaar met statushouders, die iets vaker op een hoger niveau slagen.
Gemeenten die meedoen aan de Benchmark Statushouders & Inburgering geven regelmatig aan dat inburgeraars liever examen doen op een lager niveau, omdat zij niet het risico willen nemen dat zij het niet halen en, in het geval van de Wet inburgering 2013, de volledige lening van 10.000 euro terug moeten betalen. Hierdoor is het ‘gemakkelijker’ om te kiezen voor een lager niveau. Waarschijnlijk speelt dit ook bij gezinsmigranten een rol.
5 Onderwijs – statushouders
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders binnen de leeftijdscategorie 18-65 én 18-33 onderwijs volgen en op welk niveau. De leeftijdscategorie voor een aantal indicatoren van deze groep wijkt daarmee iets af van de andere hoofdstukken. De peildatum is 30 juni 2022.
In de groep statushouders van 18-33 jaar volgt iets meer dan 20% onderwijs. Er is een daling te zien in het percentage onderwijsvolgenden, doordat het aandeel dat onderwijs volgt in oudere cohorten afneemt. Daarnaast wordt er door steeds meer statushouders op een hoger niveau onderwijs gevolgd. Het aandeel onderwijsvolgende vrouwen is iets groter dan het aandeel onderwijsvolgende mannen.
5.1 Percentage onderwijsvolgenden daalt
In juni 2022 volgt 11% van de statushouders in de leeftijdscategorie 18-65 jaar onderwijs. Hier is een daling te zien ten opzichte van een jaar geleden. Zo volgde in juni 2021 nog 13,6% van de statushouders in dezelfde leeftijdscategorie onderwijs. Het gaat hierbij om door het Rijk bekostigd onderwijs, zoals een vo-, mbo-, hbo- of universitaire opleiding.
In de leeftijdscategorie 18-33 jaar is het percentage dat onderwijs volgt hoger, namelijk 20,8%. Het is logisch dat mensen in deze leeftijdscategorie vaker onderwijs volgen, omdat zij behoren tot de groep die in aanmerking komt voor studiefinanciering. Toch is ook hier een dalende trend zichtbaar. Zo werd er in juni 2021 door 25% van de statushouders in deze leeftijdscategorie onderwijs gevolgd.
In de vorige publicatie bleek al dat de daling in het percentage onderwijsvolgenden vooral wordt veroorzaakt doordat het aantal onderwijsvolgende statushouders in de oudere cohorten (2014, 2015 en 2016) afneemt. De daling onder deze groepen is groter dan de groei onder de nieuwe cohorten. (1)
Het percentage onderwijsvolgenden is in juni 2022 het hoogst onder statushouders die in 2016, 2017 en 2018 naar Nederland kwamen. De cohorten 2017, 2018 en 2019 laten nog groei zien. In de oudere cohorten begint het percentage onderwijsvolgenden te dalen. Een opleiding is immers tijdelijk en iedereen binnen een jaargroep die dat zou willen, heeft op een gegeven moment onderwijs gevolgd.
Wanneer we kijken naar het percentage onderwijsvolgenden naar verblijfsduur, dan zien we dat in jongere cohorten steeds sneller en door een steeds groter aandeel statushouders een opleiding wordt gevolgd. In cohort 2019 is het percentage onderwijsvolgenden in de eerste helft van het derde verblijfsjaar in Nederland bijvoorbeeld al hoger dan in de cohorten 2017 en 2018. Wel zien we dat de snelheid waarmee men na aankomst in Nederland een opleiding volgt, in cohort 2020 is afgenomen.
Wellicht heeft dit te maken met de coronacrisis, wat het starten met een opleiding heeft bemoeilijkt. Daarnaast is te zien dat het percentage onderwijsvolgende statushouders in alle cohorten afneemt. Een mogelijke verklaring kan liggen in de veranderde dynamiek op de arbeidsmarkt, waarbij men eerder begint met werken in plaats van met het volgen van onderwijs.
In de nieuwe Wet inburgering wordt veel belang gehecht aan onderwijs. De wet heeft voorzien in een onderwijsroute die inburgeraars voorbereidt op het volgen van een opleiding in Nederland. Zij moeten daarvoor binnen anderhalf jaar een taaldiploma halen op B1-niveau. Het doel is dat vooral meer statushouders in het bezit komen van een Nederlands diploma. De inschatting is dat 25% van de inburgeraars met een asielachtergrond de onderwijsroute zal afleggen. Gemeenten zijn daar zelf minder positief over. Zij schatten in dat 18% de onderwijsroute zal volgen.
Verschillen tussen groepen
Uit onderzoek van CBS met cijfers tot oktober 2021 weten we dat Eritreeërs uit het cohort 2014 in de leeftijd 18-22 op dat moment het minst vaak onderwijs volgen (55%). Syriërs (77%), Iraniërs (75%) en Irakezen (73%) tussen de 18-22 bleken juist veel vaker onderwijs te volgen. Afghanen (60%) en de overige nationaliteiten (66%) zaten daar tussenin. Dat betekent dat de samenstelling naar herkomst van de groep statushouders in een gemeente ook invloed zal hebben op het percentage onderwijsvolgenden.
Voetnoten
- Hierbij speelt ook mee dat de cohorten uit 2015 en 2016 in absolute aantallen grotere cohorten zijn. De afname is dus niet alleen procentueel groter, het gaat ook nog over een grotere groep. Dit heeft daardoor ook wat meer invloed op het totaalcijfer.
5.2 Stijging in onderwijsniveau
Er wordt door steeds meer statushouders op een hoger niveau onderwijs gevolgd. Eind 2018 volgde iets meer dan de helft onderwijs op vo/mbo1-niveau. In de loop der jaren is een verschuiving te zien van dit niveau naar mbo2-mbo4-niveau. In juni 2022 volgt 54,5% van de statushouders onderwijs op mbo2-mbo4-niveau en 18,2% op vo-/mbo1-niveau. Daarnaast neemt het percentage statushouders dat hbo of wetenschappelijk onderwijs volgt, na een daling, weer toe.
In 2018 volgde 8,7% van de statushouders onderwijs op dit niveau. Na een daling naar 5,8% in 2020, volgt in juni 2022 7,9% hbo- of wetenschappelijk onderwijs. De verklaring is tweeledig. Ten eerste maken meer statushouders gebruik van een gestapelde onderwijsroute. Zij starten op vo-/mbo1-niveau en combineren dat vaak met hun inburgeringsonderwijs. Vervolgens stromen ze door naar mbo2-niveau of hoger als zij hun inburgeringsdiploma hebben behaald.
Ten tweede is er een groep die eerst de inburgering afrondt en zich pas daarna inschrijft voor een opleiding, omdat dan het taalniveau voldoende is om die opleiding te volgen.
5.3 Vrouwen volgen iets vaker onderwijs dan mannen
In eerdere jaren was te zien dat vooral mannen onderwijs volgden. In eerdere cijfers was al te zien dat vrouwen sinds de tweede helft van 2021 iets vaker onderwijs volgen dan mannen.Ondanks dat het aandeel van de vrouwen dat onderwijs volgt iets hoger ligt, is het aantal vrouwen dat onderwijs volgt in de benchmarkgemeenten lager. Dat komt doordat mannen in de leeftijdscatgeorie 18-33 met 60,4% oververtegenwoordigd zijn. Deze ontwikkeling zet door in de eerste helft van 2022. In juni 2022 volgt 21,7% van de vrouwelijke statushouders in de leeftijdscategorie 18-33 jaar onderwijs. Bij de mannelijke statushouders ligt dit percentage op 19,2%.
6 Onderwijs – gezinsmigranten
Introductie Onderwijs – gezinsmigranten
In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige gezinsmigranten van 18-33 jaar onderwijs volgen en op welk niveau. De peildatum is 30 juni 2022.
Uit de cijfers blijkt dat bijna 10% onderwijs volgt. Bijna de helft volgt onderwijs op hbo-/wo-niveau. In tegenstelling tot statushouders, is het percentage mannelijke gezinsmigranten dat onderwijs volgt hoger dan het percentage vrouwelijke gezinsmigranten.
6.1 Bijna 10% van de gezinsmigranten volgt onderwijs
In juni 2022 volgt 9,8% van de gezinsmigranten (18-33 jaar) onderwijs bij een onderwijsinstelling die door het Rijk bekostigd wordt. Dit aandeel is kleiner dan bij statushouders (20,8%). Wel is er een lichte stijging zichtbaar in het percentage onderwijsvolgende gezinsmigranten. Zo volgde in juni 2020 7,8% van de gezinsmigranten onderwijs.
Het percentage dat onderwijs volgt, verschilt iets tussen mannen en vrouwen. 10,5% van de mannelijke gezinsmigranten volgt onderwijs. Onder vrouwelijke gezinsmigranten is het percentage onderwijsvolgenden iets lager, namelijk 8,6%. Het aandeel mannelijke gezinsmigranten dat onderwijs volgt is daarnaast iets gedaald ten opzichte van juni 2021 (11,3%), terwijl het aandeel onderwijsvolgende vrouwelijke gezinsmigranten vrijwel gelijk is gebleven (8,5%).
Dat gezinsmigranten minder studeren dan statushouders, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ze veel vaker al aan het werk zijn. De noodzaak om onderwijs te volgen, is dan lager. Mogelijk hebben ze in het land van herkomst ook al een opleiding gevolgd en willen ze niet weer studeren. Bovendien is de leeftijdscategorie 27-44 in deze groep het grootst.
6.2 Ongeveer de helft volgt hoger onderwijs
In juni 2022 volgt het overgrote deel van de onderwijsvolgende gezinsmigranten tussen de 18-65 jaar onderwijs op hbo-/wo-niveau (47,2%). Daarmee wordt door gezinsmigranten vaker hoger onderwijs gevolgd dan door statushouders, waar 19,4% hoger onderwijs volgt.
7 Werk – statushouders
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders binnen de leeftijdscategorie 18-65 jaar aan het werk zijn. Daarnaast kijken we naar de omvang van de baan en verschillen tussen mannen en vrouwen. De peildatum is 30 juni 2022.
Het percentage werkende statushouders stijgt sinds 2018 steeds verder. Het lijkt er dus op dat naarmate statushouders langer in Nederland zijn, ze vaker aan het werk zijn. Voor de groep die het langste in Nederland is (cohort 2014) ligt het percentage inmiddels op bijna de helft. Mogelijk dat de huidige krapte op de arbeidsmarkt ook extra kansen biedt om (snel) aan het werk te komen. Mannen zijn vaker aan het werk, maar de stijging van het aandeel vrouwelijke statushouders dat aan het werk is, gaat wel sneller.
7.1 Percentage werkenden stijgt nog verder
Op basis van de cijfers van 2021 was al zichtbaar dat het aandeel statushouders dat werkt, steeds verder stijgt. In de coronaperiode leek sprake te zijn van een stabilisatie, maar sinds het tweede kwartaal van 2021 is er een stijging van het aandeel werkenden.
Om deze stijgende trend te duiden, kijken we naar een uitsplitsing in cohorten. Immers, het aandeel statushouders dat al geruime tijd in Nederland verblijft, wordt relatief steeds groter.
7.2 Hoe langer in Nederland, hoe vaker aan het werk
Als we kijken naar de ontwikkeling van de cohortgroepen in de afgelopen vier jaar, dan valt op dat het effect van de coronacrisis vooral zichtbaar is bij de twee cohorten die al langer in Nederland wonen. Hoewel de stijging van het aandeel statushouders dat werkt in de eerste jaren relatief het grootst is, blijft ook voor de cohorten 2014 en 2015 het percentage werkende statushouders groeien.
Wanneer de cohorten worden vergeleken op basis van hun arbeidsparticipatie per jaar (peildatum juni) na hun cohortjaar, valt op dat cohort 2016 in het derde jaar een relatief hoog percentage werkenden had. Voor de cohorten 2017 en 2018 lijkt dit gestager toe te nemen. Ook dit heeft mogelijk te maken met de coronacrisis. Cohortjaar 3 was voor cohort 2017 in 2020 en voor cohort 2018 in 2021.
7.3 Mannen vaker aan het werk
Hoewel het aandeel werkende statushouders blijft stijgen, is er nog een duidelijk verschil in de arbeidsparticipatie tussen mannen (47%) en vrouwen (17%) zichtbaar. Interessant is dat de relatieve stijging van het aandeel werkende vrouwen de laatste jaren groot is geweest ten opzichte van die van mannen.
Uit onderzoek van het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) blijkt dat er verschillende redenen zijn waarom de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders achterblijft bij die van mannen. Ten eerste zien gemeenten dat mannen kansrijker zijn op de arbeidsmarkt; ze zijn vaak al wat langer in Nederland en hebben over het algemeen meer werkervaring in het land van herkomst. Als de man eenmaal aan het werk is en het echtpaar daardoor uit de bijstand komt, verdwijnt ook de vrouw uit beeld bij de gemeente.
Ook traditionele rollenpatronen kunnen een rol spelen bij de keuze om de vooral de man aan het werk te helpen. Uit gesprekken met vrouwelijke statushouders bleek dat zij wel gemotiveerd zijn om te werken, maar dat zij eerst een stabiele situatie voor hun gezin willen creëren voordat zij die stap willen zetten. Ook blijkt dat zij soms meerdere tussenstappen nodig hebben om aan het werk te komen. Hun arbeidstoeleiding is meestal met een uitgebreid traject gericht op de vraag: ‘wat zijn mijn talenten en mogelijkheden?’. Het KIS-rapport bevat verschillende tips voor gemeenten over hoe zij de arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders kunnen inrichten.
Ook uit de door Regioplan uitgevoerde evaluatie van het programma ‘Een nieuw bestaan, een nieuwe baan’ (subsidieprogramma Instituut Gak) komt als aanbeveling naar voren dat de arbeidsbemiddeling van vrouwen aandacht en een specifieke aanpak verdient.
7.4 Meeste statushouders hebben een grotere baan
Van de statushouders die aan het werk zijn, heeft bijna 60% een baan van meer dan 0,8 fte. Een klein deel van de statushouders heeft meer dan één baan. In de loop van de jaren zien we het percentage statushouders met grotere banen toenemen en het percentage met kleinere banen afnemen. Ook in absolute aantallen groeit het aantal werkenden met een grotere baan.
Hoewel er een toename is in het aantal werkende statushouders en het aantal uren dat wordt gewerkt, duiden de baankenmerken, zoals terug te zien in het CBS-dashboard, nog steeds op een onzekere positie op de arbeidsmarkt. Zo zien we bij de meeste cohorten dat zeker 50% van de werkenden een baan heeft als oproep- of uitzendkracht. Bovendien heeft een ruime meerderheid een contract voor bepaalde tijd. Voor cohort 2014 geldt dat 78 maanden na verlening van de vergunning 73% een contract voor bepaalde tijd heeft.
8 Werk – gezinsmigranten
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige gezinsmigranten binnen de leeftijdscategorie 18-65 jaar aan het werk zijn. Daarnaast kijken we naar de omvang van de baan en verschillen tussen mannen en vrouwen. De peildatum is 30 juni 2022.
Gezinsmigranten zijn vaker aan het werk dan statushouders. Ook voor deze groep geldt dat mannen vaker aan het werk zijn dan vrouwen.
8.1 57% van de gezinsmigranten werkt
Ten opzichte van de groep statushouders is er sprake van een ander beeld bij de gezinsmigranten. Een groter aandeel van deze groep is werkzaam. Vergelijkbaar met de groep statushouders was er bij de gezinsmigranten in de periode van maart 2020 tot het tweede kwartaal van 2021 sprake van een kleine daling in het percentage werkenden. Ten opzichte van eind 2021 is het percentage werkenden gestegen van 54% naar 57%.
Omdat de gezinsmigranten een partner in Nederland hebben met voldoende inkomen, is er niet altijd een noodzaak of verplichting om aan het werk te gaan. Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat de arbeidsparticipatie per nationaliteit sterk kan verschillen. Ook maakt het uit of de partner die in Nederland woont een Nederlandse achtergrond heeft of een migratieachtergrond. Bij een partner met een Nederlandse achtergrond is de kans op betaald werk van de gezinsmigrant hoger. Mogelijk hebben gezinsmigranten ook een betere kennis van de Nederlandse taal, omdat ze in het land van herkomst al een inburgeringstoets hebben gedaan. Dit geeft hen betere kansen op de arbeidsmarkt. Ook een goede beheersing van het Engels kan daarbij helpen.
Uit een onderzoek onder Amsterdamse gezinsmigranten blijkt dat hogeropgeleide gezinsmigranten aan het werk konden bij internationale bedrijven. Anderen vonden vooral werk in de horeca en de schoonmaaksector. Het is niet altijd makkelijk om werk te vinden dat aansluit bij het eigen opleidingsniveau, en wie snel aan het werk wil, moet daarom bereid zijn om werk onder het opleidingsniveau aan te nemen.
Ondanks dat gezinsmigranten vaker werken dan statushouders, blijven ze als groep wel achter bij de Nederlandse bevolking als geheel. De lagere arbeidsparticipatie kan volgens onderzoekers verklaard worden door een beperkte beheersing van de Nederlandse taal, een zwak netwerk, diploma’s die niet erkend worden, de voorkeur voor een traditioneel rollenpatroon waarbij de vrouw thuis blijft, minder of geen begeleiding door de gemeente en arbeidsmarktdiscriminatie.
8.2 Grotere banen bij gezinsmigranten
Ten opzichte van eind 2021 zien we dat het aandeel werkenden met een baan van 0,8 fte is toegenomen. Afname is vooral zichtbaar bij de kleinste banen van 0,3 fte of minder. In december 2021 had nog 9% van de werkende gezinsmigranten zo'n kleine baan, in juni 2022 slechts 6%.
In vergelijking met de groep statushouders valt op dat iets minder gezinsmigranten meer dan één baan hebben en dat een groter aandeel gezinsmigranten een baan heeft van 0,8 - 1 fte.
8.3 Mannen werken vaker dan vrouwen
Hoewel ook bij gezinsmigranten mannen vaker aan het werk zijn dan vrouwen, is het verschil minder groot dan bij de groep statushouders. Het aandeel werkende vrouwelijke gezinsmigranten is relatief zelfs groter dan het aandeel werkende mannelijke statushouders. Zoals eerder beschreven is de groep gezinsmigranten heel verschillend ten opzichte van de groep statushouders, wat verklaringen kan bieden voor het verschil in arbeidsparticipatie.
9 Bijstand – statushouders
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we of en hoeveel (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders binnen de leeftijdscategorie 18-65 jaar in de bijstand zitten. De peildatum is 30 juni 2022.
De cijfers laten een afname zien in het aandeel statushouders dat in de bijstand zit.
9.1 Percentage in de bijstand neemt verder af
Het percentage statushouders in de bijstand is verder afgenomen. In juni 2022 heeft 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering. Dit percentage lag in juni 2021 nog op 58,3%. De daling wordt veroorzaakt door het hogere percentage statushouders dat betaald werk heeft. Statushouders zitten hierdoor minder vaak in de bijstand.
Uit onderzoek van het CBS met cijfers tot juli 2021 weten we dat Irakezen uit het cohort 2014 op dat moment het vaakst een uitkering hebben (50%). Daarna komen Iraniërs en Syriërs met 44 en 45%. Afghanen (37%) en Eritreeërs (38%) en overige groepen (37%) hebben minder vaak een uitkering. Dat betekent dat de opbouw van de groep statushouders in een gemeente ook invloed zal hebben op het percentage uitkeringsgerechtigden in een gemeente. Eerder zagen we al dat het percentage werkenden verschilt onder de verschillende groepen.
Over het algemeen herkennen gemeenten het beeld dat Eritreeërs makkelijker werk vinden dan Syriërs. Daarvoor zijn verschillende verklaringsrichtingen. Een belangrijke demografische verklaring is dat Eritreeërs over het algemeen jonger zijn dan Syriërs. Vanuit de bijstand is het voor jongere mensen vaak makkelijker om aan het werk te komen. Vanuit de Benchmark horen we van gemeenten ook dat Eritreeërs vaak snel aan de slag willen om geld naar hun familie te kunnen sturen of hun vluchtschulden af te betalen. Geld verdienen staat daarmee voorop en het type werk dat zij doen, is voor deze groep wat minder van belang. Uit de CBS-cijfers over de onderwijsvolgenden (18-22 jaar) blijkt bovendien dat Eritreeërs en Afghanen ook minder vaak onderwijs volgen.
Lees ook
Eritrese statushouders vinden hun weg dankzij hun sleutelpersoon (Divosa Benchmark Statushouders & Inburgering: verhaal achter de cijfers, maart 2023)
10 Bijstand – gezinsmigranten
Introductie
In dit hoofdstuk kijken we of en hoeveel (voormalig) inburgeringsplichtige gezinsmigranten binnen de leeftijdscategorie 18-65 jaar in de bijstand zitten. De peildatum is 30 juni 2022.
De cijfers laten een afname zien in het aandeel gezinsmigranten dat in de bijstand zit. Gezinsmigranten zitten daarnaast veel minder vaak in de bijstand dan statushouders.
10.1 Minder dan 10% in de bijstand
In juni 2022 zit 6,6% van de gezinsmigranten die sinds 2014 in Nederland wonen, in de bijstand. In juni 2021 was dit percentage 7,3%. Inburgeringsplichtige gezinsmigranten zitten veel minder vaak in de bijstand dan statushouders (55,1%).
Gezinsmigranten mogen alleen maar naar Nederland komen als hun in Nederland wonende partner aan bepaalde inkomenseisen voldoet. Dat inkomen moet voldoende hoog zijn en een bepaalde duur hebben. Ondanks deze maatregel belandt een deel van de gezinsmigranten uiteindelijk toch in de bijstand.
Aangezien we een groep volgen die tussen 2014 en de eerste helft van 2022 naar Nederland is gekomen, is het percentage bijstandsgerechtigden onder deze groep mogelijk te verklaren doordat de situatie van mensen door de tijd heen verandert. Er zitten immers ook gezinsmigranten bij die al meerdere jaren in Nederland zijn. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat de partner die de migrant naar Nederland heeft gehaald, het werk verliest waardoor het huishouden, eventueel na een periode van WW, in de bijstand belandt. Zeker onder groepen die zijn aangewezen op flexibel en laagbetaald werk, is dit een realistisch scenario.
Ook kan de bijstandsafhankelijkheid het gevolg zijn van een scheiding. Gezinsmigranten die geen eigen inkomen hebben, belanden na een scheiding in de bijstand als zij in Nederland mogen blijven wonen (bijvoorbeeld als iemand al genaturaliseerd is).
Tot slot kan het gaan om jongeren die als minderjarige gezinsmigrant naar Nederland komen. Als zij op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen, lopen ze kans op een achterstand in het onderwijs en lukt het niet altijd om een startkwalificatie te behalen. De kans dat zij dan als volwassene in de bijstand belanden, is groter.
Bronnen & verantwoording
De cijfers in deze rapportage van de Divosa Benchmark Statushouders & Inburgering zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het CBS heeft voor deze benchmark op verzoek van de Divosa Benchmark een databestand samengesteld. In dit bestand zijn opgenomen:
- COA-data over asielopvang
- IND-data over verleende verblijfsvergunningen asiel en gezinshereniging
- DUO-data over inburgering en onderwijs
- Informatie uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) van het CBS over: persoonskenmerken, woonsituatie, verhuizingen, werk, bijstand, jeugdzorg, re-integratievoorzieningen en Wmo.
Afwijkende percentages
Er is een verschil met de factsheets die zijn gepubliceerd in het najaar van 2022. Na de verwerkingen en de analyse bleek dat er een groep (ongeveer 10%) bij gezinsmigranten was meegenomen die daar niet bijhoorde. Dat waren eigenlijk statushouders die in de dataset van DUO op dat moment de status nog niet hadden gekregen, maar dus niet hoorden bij de gezins- en overige migranten. In deze rapportage is de selectie geactualiseerd. Het is daarom mogelijk dat de percentages in deze rapportage enigszins afwijken van hetgeen vorig jaar is gepubliceerd.
Aan de Divosa Benchmark Statushouders en Inburgering nemen 180 gemeenten deel. De inwoners in deze gemeenten vertegenwoordigen 61% van alle inwoners in Nederland. Omdat statushouders naar inwoneraantal over gemeenten verdeeld worden, vertegenwoordigen deze gemeenten daarom ook zo’n 61% van de statushouders die sinds 2014 een status hebben gekregen.
De Divosa Benchmark is een gezamenlijk product van Divosa, BMC en Stimulansz. Meer weten? Kijk op divosa-benchmark.nl.
Ontwikkeling aantal statushouders in de benchmark
De groep statushouders die we in de Divosa Benchmark Statushouders & Inburgering volgen, wordt ieder jaar groter. De Benchmark volgt namelijk de groep statushouders die vanaf januari 2014 een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen en ingeschreven zijn bij de gemeente. Ook genaturaliseerde statushouders blijven we volgen.
Voor de resultaten in de Benchmark, waarop we rapporteren, maakt het uit hoe lang iemand in Nederland is. Hoe langer in Nederland, hoe groter de kans op werk. Hoe langer in Nederland, hoe groter de kans dat iemand geslaagd is voor het inburgeringsexamen. Dit is de reden waarom we op de kernindicatoren als werk, onderwijs, bijstand en inburgering ook altijd naar jaarcohorten kijken, zodat we dit onderscheid kunnen maken.
Het aantal mensen dat elk jaar een asielstatus krijgt, kan enorm verschillen. Als de instroom van asielzoekers in een bepaald jaar groter is dan in een ander jaar, zal die groep de cijfers wat meer beïnvloeden. Dit heeft bijvoorbeeld een negatief effect op de cijfers als de groep ‘nieuwe’ statushouders in de Benchmark relatief groot is ten opzichte van de groep die we al volgen.
Andersom geldt ook dat als de groep nieuwkomers kleiner is, de positieve ontwikkelingen van de groep die hier al wat langer is, sterker meeweegt in de cijfers. Dit kan de resultaten beïnvloeden. Hier geldt wel: hoe groter de groep die we volgen wordt, hoe kleiner het effect van een dergelijke ontwikkeling. Maar het is wel belangrijk om hier rekening mee te houden.
Colofon
Divosa
Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
T 030 - 233 23 37
E info@divosa.nl
www.divosa.nl
Auteurs
Debbie Hazeleger, BMC
Larissa van Es, Divosa
Simon Wajer, BMC
Waling Koning, Stimulansz (data-analyse)
Met dank aan
Anneke Boven, Divosa
Bibian Ogier, Stimulansz
Webredactie
Mathilde Kroon
Remco van Brink