Overslaan en naar de inhoud gaan

De Benchmark onderzoekt: man-vrouwverschillen bij de inzet van voorzieningen binnen de Participatiewet

Laatste update: 03 juli 2024

3 Factoren die van invloed kunnen zijn bij de inzet van voorzieningen

3.2 Emancipatiegraad: geen emancipatieverschillen bij oudere generaties

Leeftijdsverdeling 

De leeftijdsverdeling van mannen en vrouwen met een bijstandsuitkering is nagenoeg gelijk. 

Figuur 3.2a Leeftijdsverdeling naar geslacht

Emancipatieverschillen

Als we kijken naar de leeftijdsopbouw van personen met een voorziening, dan zien we tot 55 jaar wel verschillen. Vanaf 55 jaar is de inzet van voorzieningen vrijwel gelijk. Daarmee lijken emancipatieverschillen bij bij oudere generaties geen verklaring te zijn voor de verschillen in de inzet van voorzieningen tussen mannen en vrouwen.

De verschillen zitten met name bij 18- tot 27-jarigen. Van de mannen met een voorziening is 25% tussen de 18 en 27 jaar. Dit geldt voor 17% van de vrouwen. Bij de vrouwen zijn het de 35- tot 45-jarigen die weer vaker een voorziening hebben; 4 procentpunt meer dan mannen in dezelfde leeftijdscategorie. 

Figuur 3.2b Leeftijdsverdeling voorzieningen naar geslacht

Bij inzet loonkostensubsidie het grootste verschil tussen mannen en vrouwen in jonge generaties

Als we inzoomen op loonkostensubsidie zien we het grootste verschil in de leeftijdscategorie 18 tot 27 jaar. Van de mannen uit deze leeftijdscategorie heeft 27,2% loonkostensubsidie. Bij vrouwen uit deze categorie ligt het percentage met 11,7% aanmerkelijk lager.

Figuur 3.2c LKS t.o.v. uitkering naar leeftijd en geslacht

Een deel van de verklaring voor het verschil in de inzet van voorzieningen zou de arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders kunnen zijn. Verder zien we, bijvoorbeeld in de Wajong, dat veelvoorkomende aandoeningen vaker zijn gediagnostiseerd bij mannen dan bij vrouwen. (1) Mogelijk geldt dit ook voor vrouwen in de bijstand.

Arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders

Uit onderzoek van het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) blijkt dat er verschillende redenen zijn waarom de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders achterblijft bij die van mannen. Ten eerste zien gemeenten dat mannen kansrijker zijn op de arbeidsmarkt; ze zijn vaak al wat langer in Nederland en hebben over het algemeen meer werkervaring in het land van herkomst. Als de man eenmaal aan het werk is en het echtpaar daardoor uit de bijstand komt, verdwijnt ook de vrouw uit beeld bij de gemeente.

Ook traditionele rollenpatronen kunnen een rol spelen bij de keuze om vooral de man aan het werk te helpen. Uit gesprekken met vrouwelijke statushouders bleek dat zij wel gemotiveerd zijn om te werken, maar dat zij eerst een stabiele situatie voor hun gezin willen creëren voordat zij die stap willen zetten. Ook blijkt dat zij soms meerdere tussenstappen nodig hebben om aan het werk te komen. Hun arbeidstoeleiding bestaat meestal uit een uitgebreid traject gericht op de vraag ‘wat zijn eigenlijk mijn talenten en mogelijkheden?’. Het rapport geeft gemeenten verschillende tips over hoe zij de arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders kunnen inrichten.

In de door Regioplan uitgevoerde evaluatie van het programma ‘Een nieuw bestaan, een nieuwe baan’ (subsidieprogramma Instituut Gak) komt ook als aanbeveling naar voren dat de arbeidsbemiddeling van vrouwen aandacht en een specifieke aanpak verdient.

Voetnoot

  1. Fact sheet man en vrouw verschillen arbeidsmarkt, uitkeringen en re-integratie (ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, december 2019)