Overslaan en naar de inhoud gaan

Werkwijzer Gespreksvoering

Laatste update: 01 juni 2019

3 Motiveren (zelfsturing vergroten)

3.2 Stappen naar zelfsturing

Sturen op zelfsturing doe je methodisch door vijf stappen te doorlopen. We lichten bij elke stap de achterliggende theorieën toe en geven praktische handreikingen.

Als voorbeeld gebruiken we de situatie waarbij de professional (bijvoorbeeld een klantmanager) een klant in beweging brengt in het traject naar werk. Een professional kan dezelfde stappen ook gebruiken in een andere situatie, bijvoorbeeld bij schuldhulpverlening.

Schema: zelfsturing in stappen

Stap 1: Wat wil ik?

In deze stap verken je samen met de klant zijn motivatie. Als de klant antwoord heeft gevonden op de vraag wat hij wil, is de eerste stap gezet.

Iedereen is gemotiveerd

Een oordeel dat een klant ongemotiveerd is; nergens voor te porren is verraadt teleurstelling over het resultaat van een gesprek. Bijna iedereen is wel ergens voor gemotiveerd, maar dat is niet altijd wat jij als professional had bedacht. Achterhaal alsnog waar de klant wel warm voor loopt en probeer daarmee een plan te maken dat de klant in beweging brengt in het traject naar bijvoorbeeld participatie of schuldhulpverlening.

Bij het verkennen van de motivatie richt je je in eerste instantie op autonome motivatie (willen). Maar als die er niet is, ga je op zoek naar meer gecontroleerde motivatie (moeten). De vragen van de Motivatieladder helpen motivatie bloot te leggen.

Bij het verkennen van motivatie zijn er twee valkuilen die je moet zien te vermijden.

Valkuil 1: Overtuigen om weerstand te verminderen

Elke verandering heeft voor- en nadelen. Als je gaat werken heb je meer geld, maar minder tijd; en als je een uitkering krijgt heb je meer tijd, maar minder geld. De meeste mensen staan dan ook ambivalent tegenover verandering. Bij het verkennen van motivatie stuit je in gesprekken vaak op bezwaren (‘Ja, maar…’) of weerstand (‘Ik ga echt niet...’) tegen (de nadelen van) werken. Je kunt dan de neiging krijgen om de klant te overtuigen om iets wel te gaan doen door de voordelen te benoemen (‘Als u gaat werken, hebt u weer eigen inkomen.’). Maar de klant kan daarop reageren door juist meer nadelen te gaan benoemen en dat vermindert de motivatie.

Als een klant nadelen benoemt van een verandering geeft hij redenen om niet te veranderen: behoudtaal. Je wilt eigenlijk dat de klant zelf de redenen noemt waarom hij wél wil veranderen, bijvoorbeeld ‘Ik wil...’, ‘Ik zou...’, ‘Eigenlijk zou ik...’ Dat noemen we verandertaal.

  • Behoudtaal benoemt de voordelen huidige situatie en de nadelen van de verandering.
  • Verandertaal benoemt de nadelen huidige situatie en de voordelen van de verandering.

Het is dus de kunst om de klant die verandertaal te ontlokken. Vraag de klant zo veel mogelijk voor- en nadelen van de verandering op te sommen. Doe hiervoor zelf ook suggesties en schrijf die op, na toestemming van de klant: ‘Is het niet hoeven regelen van kinderopvang voor u een voordeel van een uitkering?’

Werk

Voordelen Nadelen
inkomen minder vrije tijd
zinvolle dagbesteding werkstress
contact met collega's lastiger werk-privébalans

Uitkering

Voordelen Nadelen
veel vrije tijd weinig inkomen
rustiger leven geldzorgen
geen problemen op het werk meer conflicten thuis

Stel hierover vervolgens vragen als:

  • Wat gebeurt er als er niets verandert? (‘Dan lopen mijn schulden alleen maar verder op.’)
  • Wat baart u op dit moment de meeste zorgen? (‘Dat ik straks helemaal geen baan meer vind.’)
  • Wat zou u graag anders zien in uw leven? (‘Dat ik weer eens lekker op vakantie kan.’)
  • Hoe zou u willen dat uw leven er over 5 jaar uitziet? (‘Nou, dan wil ik het liefst een leuke baan en wat meer inkomen.’)

Het gevolg is dat de klant zelf voordelen van werk benoemt en zo zijn motivatie vergroot (1).

Valkuil 2: Denken in onmogelijkheden (rechtlijnig denken)

Soms wil een klant iets wat op dat moment niet mogelijk is, bijvoorbeeld een opleiding of een specifiek soort werk als werken met dieren. Het ondermijnt de motivatie als je dan de klant hardhandig uit de droom helpt (elke arbeid is passend) en zegt dat zijn wens onmogelijk is.

Kijk liever of de wens van de klant later kan uitkomen. De nog niet haalbare baan of situatie is de hoofdweg, de ventweg is het werk dat die hoofdweg mogelijk maakt. Bij een klant die als kunstschilder wil werken maar nog onvoldoende opdrachten heeft is een baan als postbezorger een ventweg: de baan voorziet in een basisinkomen en laat voor de klant tijd over om daarnaast als kunstschilder te werken.

Stap 2: Doelen stellen

Als klanten weten wat ze willen, kunnen ze doelen gaan stellen. Dat is essentieel voor hun motivatie, want doelen helpen om de aandacht te focussen en acties te kiezen om het doel te bereiken. Hoe concreter het doel, hoe beter.

Laat een klant doelen formuleren als leerdoel (ik wil leren hoe ik passende vacatures kan vinden op internet) en niet als prestatiedoel (ik wil deze week vijf vacatures vinden). Bij een leerdoel wil je een competentie ontwikkelen, bij een prestatiedoel wil je je competentie laten zien. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat het stellen van leerdoelen de kans op werk aanzienlijk vergroot.

Gebruik daarbij de volgende vragen:

  • Wat wilt u leren? Wat is uw leerdoel?
  • Is het een effectief leerdoel? Stel dat vast met de checklist leerdoelen in bijlage 1.
  • Hoe gaat u het leren (strategieën)?

Help de klant het leerdoel scherp te krijgen

Laat de klant een vaag doel verder uitwerken: ‘leren om beter vacatures te zoeken’ wordt dan ‘leren meer verschillende soorten vacatures vinden’ of ‘leren gerichter vacatures te vinden’. Laat te grote doelen in de toekomst vervangen door een tussendoel dat dichterbij is. Niet ‘leren hoe je een eigen bedrijf kunt beginnen’ maar ‘uitzoeken waar ik de informatie kan vinden over het beginnen van een eigen bedrijf’. Ten slotte vraag je klanten stil te staan bij obstakels en een manier te vinden om die te overwinnen. Als iemand zegt zijn sterke punten beter te willen benoemen in sollicitatiegesprekken, vraag je waarom dat nu moeilijk is en hoe de klant kan zorgen dat hij dat wel kan.

Zo’n vaardigheid leren kan bijvoorbeeld door:

  • uit te schrijven wat je gaat zeggen
  • te oefenen met rollenspel
  • te kijken naar anderen

Als het leerdoel bepaald is, ga je met de klant na hoe hij dat kan leren. Formuleer een strategie en vertaal die in acties.

Zo creëer je een leerdoelgerichte gesprekssituatie

  • Leg de nadruk op oefenen en verbeteren.
  • Onderstreep dat fouten maken mag en nodig is om te leren.
  • Geef goede en slechte voorbeelden (positieve en negatieve modeling).
  • Geef positieve en negatieve feedback.

Stap 3: Acties plannen

Een belangrijk onderdeel van het begeleiden van mensen naar een vorm van participatie is om ze te helpen om actie te ondernemen. Als iemand echt een (leer)doel wil bereiken, zal hij daar zelf iets voor moeten doen, bijvoorbeeld op zoek gaan naar informatie, iets uitproberen, oefenen of advies vragen.

Help je klant acties plannen met de volgende vragen:

  • Wat gaat u doen?
  • Wanneer gaat u het doen?
  • Wie of wat is daarbij nodig?
  • Wie kan u hierbij helpen?

Help de klant om planmatig te werken. Hoe concreter hij de acties maakt, des te groter de kans dat hij ze ook echt gaat uitvoeren (‘Morgen ga ik om tien uur op de fiets naar uitzendbureau X om vacatures te bekijken.’).

Stap 4: Acties uitvoeren

Dit doet de klant zo veel mogelijk zelf. Maar als je denkt dat het een klant niet zelfstandig lukt of als eerdere pogingen om het zelf te doen toen op niets uitliepen, kun je in deze fase praktische ondersteuning bieden. Bijvoorbeeld door met de klant mee te gaan naar een afspraak met een werkgever of een instantie.

Stap 5: Evalueren

Evalueer in een volgend gesprek de acties die een klant heeft ondernomen. Is het gelukt, dan kan je klant een volgend (leer)doel stellen. Wanneer de klant geen acties heeft ondernomen of als die acties niet gelukt zijn, dan stel je het doel bij met de klant.

De volgende vragen kunnen daarbij helpen:

  • Hoe is het gegaan?
  • Wat ging er goed?
  • Wat ging er niet goed?
  • Wat vond u lastig?
  • Was het doel te uitdagend? Of juist niet?
  • Wat hebt u geleerd?
  • Wat kunt u de volgende keer anders doen?
  • Wilt u het (nog) echt?

Bij het evalueren van acties (en ook in andere stappen van het proces) moet je waken voor de volgende valkuil:

Valkuil 3: De reparatiereflex

Als acties niet of niet goed zijn uitgevoerd door de klant (‘Hele week niks gedaan.’, ‘Ja, ik heb deze week weer meer uitgegeven dan ik van plan was.’) kun je de neiging krijgen om dat te repareren. Je komt dan al snel met oplossingen en adviezen om de situatie te veranderen. De reactie van de klant is meestal om in de verdediging te schieten (‘Maar ik laat wel elke dag de hond uit.’ of ‘Ja, maar ik heb wel alleen maar gekocht wat in de aanbieding was.’) waardoor er geen verandering op gang komt.

Het is belangrijk om die reparatiereflex te onderdrukken, bijvoorbeeld om de motivatie te onderzoeken van de klant en verandertaal uit te lokken. Bovendien moet je de klant aanzetten tot leren van mislukkingen en dat werkt niet als je meteen oplossingen en adviezen aanreikt. De klant zelf antwoord laten geven op de vraag wat hij ervan geleerd heeft en hoe hij het de volgende keer kan doen levert hem veel meer op.

Casus: een klant die ja zegt en nee doet

In gesprekken lijkt de klant erg gemotiveerd en maakt allerlei plannen. Bij het volgende gesprek heeft hij die plannen om verschillende redenen niet uitgevoerd.

Niet doen

Ga niet moraliseren (‘Dat kunt u niet maken!’) of vergoelijken (‘Nou ja, het geeft niet dat u niets hebt gedaan…’).

Wel doen

Onderzoek wat de oorzaak van zijn gedrag is: heeft de klant een verborgen agenda of is er een reden dat hij zijn plannen niet tot uitvoering kan brengen? Of vertoont hij sociaal wenselijk gedrag omdat hij zijn bezwaren niet meer durft te noemen? Peil ook opnieuw zijn motivatie. Wat wil de klant echt? Wat zijn de voor- en nadelen van de verandering? Zijn de plannen concreet? Kan hij de acties uitvoeren? Wat of wie kan hem helpen zodat het volgende week wel lukt?

Balanceren tussen sturen en volgen en tussen autonome en gecontroleerde motivatie

Bij motiveren werkt de gidsende communicatiestijl het beste. Wanneer je alleen maar stuurt krijgt de zelfsturing van de klant geen enkele kans. Als je alleen maar volgt bestaat het gevaar dat er weinig verandert. Door de klant wegwijs te maken bij de betreffende instantie (bijvoorbeeld de afdeling Werk en Inkomen), te zoeken naar wat hem motiveert, voor- en nadelen in kaart te brengen, leerdoelen te formuleren, acties te plannen en te evalueren, balanceer je tussen sturen en volgen.

Op dezelfde manier is bij motivatie alleen maar zoeken naar autonome motivatie meestal niet voldoende. Veel van wat we doen is gebaseerd op gecontroleerde motivatie, of begonnen als moeten. Zo krijgen mensen die eerst met zachte dwang naar muziek- of sportlessen zijn gestuurd er later zelf plezier in om dat uit eigen beweging te blijven doen. Met andere woorden, gecontroleerde motivatie is vaak een middel om autonome motivatie te ontwikkelen.

Casus: een niet-willer motiveren

Een klantmanager meldt een klant aan bij een project voor niet-willers. De klant zegt telkens niet te kunnen werken vanwege rugklachten. Al snel meldt hij zich af: hij zou niet kunnen komen omdat hij van de trap is gevallen. Dat bleek achteraf inderdaad te kloppen. Daarom zoekt de klantmanager voor hem een werkplek in een zorgtuin, waar hij na zijn herstel kan starten.

Op de dag dat hij moet starten belt hij af omdat hij de fietstocht van een kwartier niet aan zou kunnen. Als hij de dag erop weer afbelt, biedt zijn begeleider aan om samen met hem naar zijn werk fietsen. De klant fietst langzaam, maar zegt dat de afstand hem meevalt. Het (lichte) werk in de zorgtuin bevalt hem goed. Na drie maanden werkt hij met veel plezier als vrijwilliger en wil hij zijn werk graag blijven doen. Zonder de sturing van buitenaf was deze klant nooit te weten gekomen dat hij dat werk zo leuk vindt en dat de fietsafstand geen probleem is.

  1. Noordzij, G., & Van Hooft, E. A. (2008). De invloed van doeloriëntaties op de effectiviteit van re-integratie. Gedrag en Organisatie.