Overslaan en naar de inhoud gaan

Handreiking briefadressen en het voorkomen van dakloosheid

Laatste update:

1 De opgave voor gemeenten

1.1 Achtergrond van de wetswijziging

Adresregistratie in de Wet BRP

In 2014 is de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) ingevoerd ter vervanging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA). Het voornaamste doel van de basisregistratie personen is te zorgen dat de overheid haar burgers kent en kan bereiken. De registratie vereist dat elke Nederlandse burger bij geboorte, verhuizing en bij vertrek naar en/of terugkomst uit het buitenland een woon- of briefadres doorgeeft aan de eigen gemeente. Het hebben van een adres is dus bepalend voor de inschrijving in de BRP.

Voor burgers is de registratie in de BRP belangrijk, omdat deze registratie toegang geeft tot een groot aantal voorzieningen van de overheid, zoals uitkeringen, toeslagen, zorg en steun. Ook is het hebben van een adres noodzakelijk voor bijvoorbeeld het afsluiten van een zorgverzekering en het sluiten van een arbeidscontract.

Woonadres en briefadres

De meeste burgers zijn in de BRP ingeschreven met hun woonadres. Volgens de Wet BRP is een woonadres een ‘adres waar betrokkene woont.’ Dit is in de BRP een ruim begrip. Het kan bijvoorbeeld ook zijn ‘het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft.’ En indien betrokkene niet een dergelijk woonadres heeft, kan het woonadres ook het adres zijn waar de betrokkene ‘naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.’Artikel 1.1, lid o, wet Basisregistratie Personen (Wet BRP)

Maar voor sommige inwoners van Nederland is inschrijven met een woonadres niet mogelijk. Dan kunnen zij zich laten inschrijven met een briefadres. Dat is een adres waar ‘voor de betrokkene bestemde geschriften’ in ontvangst kunnen worden genomen.Art. 1.1, onderdeel p, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP).

  • Heeft betrokkene een briefadresgever, dan doet hij aangifte van dat briefadres in de gemeente waar dat adres is gelegen (art. 2.38 lid 1).
  • Heeft betrokkene geen briefadresgever, dan meldt hij dat bij de gemeente (waar hij op dat moment de meeste binding mee heeft). De wet schrijft voor dat de gemeente de burger, die in deze omstandigheden verkeert (geen adres en geen briefadresgever), met een briefadres dient in te schrijven in de BRP.  

In de Wet BRP is bepaald dat het briefadres is bedoeld voor ‘mensen die geen woonadres hebben’ (art. 2.23 lid 1), ‘mensen die in een instelling wonen’ (art. 2.40) of ‘mensen voor wie het naar oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is om een woonadres in de BRP op te nemen’ (art. 2.41).

Voor een briefadresinschrijving is altijd een briefadresgever nodig die daarmee instemt. Dat kan zijn: ‘een persoon die in Nederland als ingezetene is ingeschreven’. Dat betekent dus dat het mensen vrij staat als briefadresgever te fungeren voor iemand die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Als er geen particuliere briefadresgever is kan ook een ander adres worden gebruikt als briefadres: ‘een rechtspersoon die door het college is aangewezen om als briefadresgever op te treden’ (art. 2.42), zoals bijvoorbeeld een daklozenopvang of de gemeente zelf. In principe wordt het briefadres ‘op aangifte’ opgenomen in de BRP, maar het college is ook ‘bevoegd om ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en er geen aangifte wordt gedaan van een briefadres’. Belangrijk blijft wel dat er daarbij instemming moet zijn van de briefadresgever (art. 2.23 lid 2).

Feitelijke wijziging van de BRP: van bevoegdheid naar plicht

Per 1 januari 2022 is artikel 2.23, lid 2 van de Wet BRP gewijzigd. Het ambtshalve opnemen van een briefadres is veranderd van een bevoegdheid in een plicht.De gewijzigde tekst in de Wet BRP luidt: “het college van burgemeester en wethouders neemt ambtshalve een briefadres op indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres.” In de meeste gevallen zullen burgers zelf, of samen met hulpverleners, een briefadres aanvragen. Vaak is daarbij ook al een briefadresgever beschikbaar, maar niet altijd. In het derde lid wordt daarom geregeld dat indien er geen persoon of instantie bereid wordt gevonden om als briefadresgever te dienen, de gemeente zelf als briefadresgever moet fungeren. De persoon in kwestie krijgt dan dus een adres van de gemeente als briefadres. 

De verplichting gaat in ‘op het moment dat het college kennis krijgt van de situatie die tot het ambtshalve handelen noopt’. Dit betekent dat zodra het college op de hoogte wordt gesteld van de aanwezigheid van een persoon in de gemeente die niet als ingezetene met een woonadres in de BRP is ingeschreven (maar gezien zijn feitelijk en rechtmatig verblijf wel als ingezetene in de BRP ingeschreven zou moeten zijn en zelf niet in staat of bereid is tot aangifte van een briefadres), het college ambtshalve dient over te gaan tot inschrijving van deze persoon met een briefadres.

De verwachte duur van het verblijf van de betrokken persoon in de betreffende gemeente is daarbij per definitie niet relevant. Het gaat er immers uitsluitend om dat deze als ingezetene (met een briefadres) in de BRP wordt ingeschreven, op basis van verblijf in Nederland.Herdruk van de memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet BRP, november 2020 (zie: www.tweedekamer.nl)

Voetnoten

  1. Artikel 1.1, lid o, wet Basisregistratie Personen (Wet BRP)
  2. Art. 1.1, onderdeel p, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP).
  3. De gewijzigde tekst in de Wet BRP luidt: “het college van burgemeester en wethouders neemt ambtshalve een briefadres op indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres.”
  4. Herdruk van de memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet BRP, november 2020 (zie: www.tweedekamer.nl)