Overslaan en naar de inhoud gaan

Handreiking briefadressen en het voorkomen van dakloosheid

Laatste update:

3 Proces van aanvraag en besluit

3.2 Informatie uitvragen

De opdracht aan gemeenten:

  1. Win informatie in over de (verwachte) woonsituatie.
  2. Neem  snel een besluit, of zorg voor een inschrijving tijdens de onderzoeksperiode.

De Wet BRP bepaalt dat iedereen die gedurende een half jaar twee derde van de tijd rechtmatig in Nederland verblijft, moet beschikken over een adres om bereikbaar te zijn voor de overheid. De eerste optie daarbij is het woonadres: het adres waar iemand woont of naar verwachting gedurende drie maanden twee derde van de tijd zal overnachten. (1) Beschikt iemand niet over een woonadres, dan moet een briefadres worden geregistreerd.

Deze verwachting is ter beoordeling aan de gemeente. Wanneer de gemeente oordeelt dat het te onduidelijk is waar de burger precies gaat verblijven, maar wel vaststaat dat er sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland, moet de gemeente een briefadres registreren. Deze situatie kan blijken uit een  adresonderzoek waarbij de gemeente informatie inwint.

Let op: soms zijn burgers lange(re) tijd niet ingeschreven als ingezetene, bijvoorbeeld tijdens een periode van onderzoek en informatieverzameling. Dat is onwenselijk: niet inschrijven is geen optie. Hoewel het inwinnen van informatie nodig is, moet de gemeente voorkomen dat deze periode lang duurt, en/of deze periode overbruggen. Dat kan eventueel door een tijdelijke uitzonderingssituatie te creëren waarbij wél onder voorwaarden een briefadres wordt verstrekt. Die voorwaarden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het verstrekken van informatie en/of een beperkte duur van de uitzonderingsperiode.

1. Informatie inwinnen over de verwachte woonsituatie

Om vast te stellen of de aanvraag van een briefadres legitiem is, moet de gemeente vaststellen of de aanvrager een vaste woon- of verblijfplaats heeft die aan te merken is als woonadres. Daarvoor is zicht nodig op de woon- of verblijfssituatie van de aanvrager. Om die informatie in beeld te krijgen, gebruiken gemeenten verschillende methoden:

  • Inlichtingenplicht: de burger is verplicht om inlichtingen te geven over zijn feitelijke verblijfsplaats; dat kunnen stukken zijn waarmee hij zijn feitelijke verblijf op een adres kan aantonen. Op basis hiervan kan de gemeente een beslissing nemen over de inschrijving.
  • Adresonderzoek. De gemeente verzamelt, indien vanuit de burger zelf onvoldoende informatie komt, informatie over de locatie waar iemand zegt te verblijven via adresonderzoek. Dit kan een bezoek ter plaatse zijn.
  • Gesprek. De nodige informatie wordt uitgevraagd in een intakegesprek. Zo is in de gemeente Den Haag een intakegesprek met de Sociale Dienst de basis voor de beoordeling of een briefadres op de locatie van de Sociale Dienst wordt toegekend. Het stappenplan van het ministerie van Binnenlandse Zaken bevat een nuttige paragraaf over het voeren van dit gesprek (stap 5 in dit document).
  • Inschatting van hulpverlener. In een aantal gemeenten vertrouwt Burgerzaken op de beoordeling van de hulpverlener waar de aanvraag wordt ingediend, of die de aanvrager ondersteunt bij de aanvraag (zie paragraaf 2.3).

Let op: het verstrekken van specifieke locatie-informatie is voor veel aanvragers moeilijk, zo niet onmogelijk, en bij een goede samenwerking met hulpverleners is het uitvragen van deze informatie vaak ook niet noodzakelijk om tot een goede afweging te komen. Met name het aantonen dat je ergens niet woont is moeilijk. Als deze informatie redelijkerwijs niet door de burger verschaft kan worden, mag dat niet leiden tot uitschrijving (of afwijzing van inschrijving). Uitschrijving als ingezetene kan alleen als iemand vertrekt naar het buitenland of onvindbaar is.

Afwijzing van inschrijving kan alleen als iemand niet (rechtmatig) in Nederland verblijft. De burger heeft een inlichtingenplicht, maar mag niet in een onmogelijke bewijspositie worden gebracht op straffe van uitschrijving/ niet inschrijving. Kortom: vragen staat vrij, uitschrijven/ niet-inschrijven niet.

Onredelijke bewijsposities kunnen ontstaan bij uitgebreide uitvraag van bewijslast. Wees zeer terughoudend met het verzoeken om het ontstaan van de dakloosheid aan te tonen met bijvoorbeeld:

  • een opzegging van de huur;
  • foto’s van de locatie waar ze overnachten;
  • bankafschriften die laten zien op welke plek ze boodschappen doen;
  • bewijsstukken die laten zien welke inspanningen de aanvrager pleegt om een huis te vinden, zoals een inschrijving bij Woningnet;
  • wekelijks overzicht van verblijfplekken.

Let op: de eerste optie voor inschrijving in de BRP blijft het woonadres: het adres waar iemand woont of naar verwachting gedurende drie maanden het vaakst zal overnachten. De wet spreekt hier over een verwachting: daarbij kan in beginsel uitgegaan worden van de verklaring (aangifte) van de burger zelf. De gemeente beoordeelt (en moet dus kunnen onderbouwen/motiveren) of er een woonadres is.

Voor deze onderbouwing mag de gemeente uitgaan van de verklaring (aangifte) van de betrokken inwoner. De gemeente mag op grond van de Wet BRP de burger om nadere inlichtingen vragen om meer zekerheid te krijgen over de beweerde woonsituatie en indien dat noodzakelijk is om de verwachte verblijfsduur vast te stellen. De burger moet deze inlichtingen verschaffen.

Overweeg zorgvuldig of het echt nodig is de onderzoeksperiode te verlengen wanneer een van de bewijsstukken ontbreekt. Vaak geeft adresonderzoek, een gesprek met de inwoner en waar nodig de inschatting van een hulpverlener voldoende zicht op de situatie. Het niet kunnen overleggen van een bewijsstuk is geen grond om niet in te schrijven.

2. Voorkomen geen inschrijving in BRP

Neem een snel besluit, of zorg voor een tijdelijke inschrijving tijdens de onderzoeksperiode. Een lange onderzoeksperiode tussen het moment van aanvraag en inschrijving is onwenselijk. Wanneer een inwoner niet in de BRP is ingeschreven, moet de gemeente daar op korte termijn voor zorgen.    

Let op: de gemeente kan vanaf het moment van melding een redelijke onderzoeksperiode van acht weken instellen als er twijfel is over de woonsituatie. Wanneer de inwoner daardoor ernstig in de problemen komt, kan de gemeente bij tijdelijke uitzondering de inwoner inschrijven als ingezetene in de BRP met een woon- of briefadres. Let op: dit is alleen aan de orde als de burger gedurende die onderzoeksperiode überhaupt niet ingeschreven is.

Voorbeeld

De gemeente Haarlem is een van de gemeenten die hiermee aan de slag is gegaan. Voorheen moesten jongeren gedurende een onderzoeksperiode precies doorgeven wat hun verblijfplaats was. In de pilot is dat losgelaten. ‘Als een hulpverlener uit het zwerfjongerenteam nu adviseert dat een briefadres nodig is, wordt dat direct afgegeven voor een periode van zes maanden. En direct betekent ook echt: dezelfde dag. Er is geen proces van controle. Als het Centrum voor Jeugd en Gezin zegt: wij vinden dat het nodig is, dan wordt het geregeld. Maar hoewel het advies leidend is en in de praktijk ook bindend, hebben wij er wel voor gekozen dat het mandaat voor de inschrijving bij Burgerzaken blijft liggen. Zij houden overzicht.’

Deze werkwijze van vertrouwen heeft in de pilot vruchten afgeworpen: ‘Van de dertien jongeren in het eerste jaar waren er zes na een half jaar alweer uitgestroomd uit de pilot. Snel handelen leidt ook tot snel stabiliseren.’

Voetnoten

  1. Artikel 1.1, lid o, wet Basisregistratie Personen (Wet BRP)