Overslaan en naar de inhoud gaan

Handreiking maatwerk Participatiewet bij verblijf in en uitstroom uit instellingen

Laatste update:

2 Ggz-instelling of jeugdzorginstelling

2.2 Maatwerkmogelijkheden bij verblijf in een instelling

Er zijn een aantal mogelijkheden voor maatwerk:

  • Voor jongeren die geen recht hebben op algemene bijstand voor levensonderhoud, kan eventueel bijzondere bijstand worden verstrekt. De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele situatie, waarbij het uitgangspunt de zak- en kleedgeldnorm is (artikel 12 en 23 Participatiewet).
     
  • Is de zak- en kleedgeldnorm in het individuele geval niet voldoende, bijvoorbeeld omdat de instelling huur vraagt of omdat betrokkene de eigen woning nog aanhoudt en daar naar verwachting weer naar terugkeert? Dan kan de bijstand worden geïndividualiseerd. Dat wil zeggen dat de hoogte op grond van artikel 18, eerste lid Participatiewet, kan worden aangepast aan de kosten die betrokkene redelijkerwijs moet maken. Daarbij is het advies om de geïndividualiseerde norm te maximeren op de standaardnormen voor gehuwden of alleenstaanden. Met de huidige energieprijzen komen de te maken kosten soms boven die normen uit, maar als dat voor deze groep wordt gecompenseerd, dan zal dit ook voor anderen gecompenseerd moeten worden.
     
  • Voor het berekenen van de geïndividualiseerde norm kan gebruik worden gemaakt van de rekentool die Divosa heeft ontwikkeld.
     
  • De norm wordt ook geïndividualiseerd als de instelling nog kosten in rekening brengt. Er zijn nu verschillende opties.

    Optie 1: De inwoner heeft precies dezelfde kosten als iemand die zelfstandig woont, dat wil zeggen dat iemand betaalt voor huur, gas, water, elektra, eten. Het ligt in die situaties voor de hand om de reguliere norm toe te kennen, dus de norm alleenstaande of gehuwden (als de partners gezamenlijk in een instelling verblijven). De inwoner maakt dan immers alle kosten waar die norm in voorziet.

    Optie 2: De inwoner krijgt zorg en eten en drinken, maar moet wel verplicht een huurovereenkomst afsluiten. In dat geval ligt het voor de hand om de zak- en kleedgeldnorm te individualiseren door het op te hogen met het bedrag dat de inwoner aan huur betaalt.
     

  • Blijft de partner achter? Dan wordt de norm samengesteld door de norm alleenstaande in een instelling en een alleenstaande die zelfstandig woont, bij elkaar op te tellen. Als dat niet voldoende is om de noodzakelijke kosten van te betalen (de huur loopt door, ook als één van de partners niet in de woning woont), dan kan de norm worden geïndividualiseerd. Let bij gesplist betalen op dat de achterblijvende partner de huur kan betalen. Dat is lastig als de achterblijver 50% van de gezamenlijke norm krijgt, maar het grootste deel van de kosten heeft.
     
  • In sommige situaties verblijft iemand een deel van de week in een instelling en in het weekend in de eigen woning. In dat geval zijn er verschillende mogelijkheden om te individualiseren. De eerste optie is om de norm naar rato van het aantal dagen dat iemand in de instelling en thuis verblijft vast te stellen. Dus XX/7 maal de instellingsnorm en XX/7 maal de norm alleenstaande. Een tweede optie is om de instellingsnorm te verhogen met de huur en voor 2 dagen per week kosten van eten.
     
  • De verhoging van het inkomen kan gevolgen hebben voor de eigen bijdrage. Op de website van het CAK kan dat worden berekend. Daar wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen. Het inkomen van de partner telt daar ook mee (het inkomen van inwonende volwassen kinderen niet).
     
  • Verblijft iemand in een instelling buiten de woongemeente? Dan is het zaak om in de gaten te houden of het hoofdverblijf verandert. Op dat moment is de nieuwe woongemeente verantwoordelijk voor de bijstand.

    Vaak maken gemeenten met grote instellingen afspraken met omliggende gemeente over de periode dat de vertrekgemeente blijft doorbetalen, bijvoorbeeld 6 maanden. Wettelijk is de nieuwe woongemeente verantwoordelijk zodra het hoofdverblijf verandert. In de praktijk is dat moment lastig aan te geven, omdat niet altijd vooraf duidelijk is hoe lang iemand in een instelling zal verblijven. Dit kan tot problemen leiden voor de betrokkene als de oude gemeente aangeeft niet langer verantwoordelijk te zijn, maar de nieuwe gemeente aangeeft zich ook (nog) niet verantwoordelijk te achten. Om te voorkomen dat mensen tussen wal en schip vallen, worden vaak afspraken gemaakt.
     

  • Op grond van de Participatiewet wordt de bijstandsnorm voor iedereen van 21 jaar of ouder, omgezet op de dag dat de woonsituatie wijzigt. Maar het merendeel van de gemeente hanteert in het geval van verblijf in een instelling een overgangsperiode van één maand. Dat wil zeggen dat als betrokkene op 15 augustus wordt opgenomen, de norm wijzigt per 15 september. Dit om te voorkomen dat bij kortdurend verblijf het uitkeringsdossier moet worden omgezet en binnen hele korte tijd weer terug naar de oorspronkelijke norm.

    Op het moment dat iemand vanuit de instelling weer naar een eigen woning terugkeert, geldt die periode van een maand niet. Dan wordt de norm per direct aangepast.

Claire wordt opgenomen in een instelling. Er zijn nu een paar mogelijkheden:

  • Claire blijft naar verwachting minder dan een maand in de instelling. De gemeente blijft de bijstand doorbetalen naar de norm zoals die was. Moet ze toch langer blijven dan een maand? Dan wordt na die maand de bijstand omgezet naar de norm zak- en kleedgeld.
     
  • Het is duidelijk dat Claire minstens een jaar in de instelling zal verblijven. Ze zegt haar woning op. De norm kan meteen worden omgezet naar de norm zak- en kleedgeld, maar de gemeente kan ook in het beleid opnemen dat de eerste maand wordt doorbetaald naar de norm zoals die was.
     
  • Claire vertrekt voor een jaar naar een instelling in een andere gemeente. Op grond van afspraken tussen de nieuwe woongemeente en de vertrekgemeente kan bijvoorbeeld geregeld worden dat de vertrekgemeente nog een half jaar de zak- en kleedgeldnorm betaalt en dat de nieuwe woongemeente het daarna overneemt.