Overslaan en naar de inhoud gaan

Handreiking briefadressen en het voorkomen van dakloosheid

Laatste update:

1 De opgave voor gemeenten

1.3 Afwegingskader

Zoals hiervoor beschreven, heeft de Wet BRP het doel om iedereen die in Nederland woont te voorzien van een inschrijving als ingezetene in de Basisregistratie Personen. De wetswijziging komt voort uit de wens te voorkomen dat personen nadelige gevolgen ondervinden van het ontbreken van zo'n inschrijving. Hierbij kunnen gemeenten het volgende afwegingskader hanteren, waarbij is teruggegrepen op de door de Nationale ombudsman benoemde doelgroepen die risico lopen op uitschrijving als ingezetene:

  • Uitgangspunt is het woonadres: wanneer duidelijk is dat er sprake is van een woonadres, dient de inschrijving met dat adres plaats te vinden. Leidend uitgangspunt in de Wet BRP is verder dat de gemeente ingezetenen zo feitelijk mogelijk registreert, met het adres waar inwoners verblijven. Wanneer er twee of meer woonadressen zijn, wordt hierbij het adres aangehouden waar iemand gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Als het woonadres ontbreekt zoals hiervoor bedoeld, dan wordt het adres aangehouden waar iemand gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
     
  • Verblijf in instelling: wanneer iemand woont in een zorginstelling, een penitentiaire instelling of in de maatschappelijke opvang, dan hoeft dit niet als woonadres te worden geregistreerd. Ook wanneer de burgemeester van oordeel is dat de veiligheid in het geding is, kan hierop een uitzondering worden gemaakt. In deze gevallen kan ingeschreven worden met een briefadres. Wanneer er geen briefadresgever is, dan zal de gemeente in deze gevallen een briefadres moeten verstrekken. Als de betrokkene zelf geen aangifte doet, zal de gemeente ambtshalve een briefadres opnemen.

Bovenstaande uitgangspunten zijn algemeen geldend. Maar in een aantal situaties kan er maatwerk nodig zijn. Een goede samenwerking tussen Burgerzaken en het sociaal domein kan helpen om te bepalen wanneer er maatwerk nodig is – en hoe dat maatwerk eruit kan zien. Het is aan de gemeente om te beoordelen of er maatwerk nodig is; burgers kunnen dat niet als recht afdwingen.

De gemeente mag daarbij medewerking van de inwoner verwachten. De gemeente heeft voor de BRP immers een inlichtingenplicht: hij moet aangeven waar hij feitelijk verblijf houdt. In de praktijk zien we dat een goede samenwerking met bijvoorbeeld hulpverlening, maatschappelijke opvang en Werk en Inkomen noodzakelijk is om deze inschatting te maken.

Maatwerk in de Wet BRP: kan dat?

De Wet BRP kent geen (nog) hardheidsclausule. Medewerkers Burgerzaken zijn niet (altijd) gewend maatwerk toe te passen. Maar wanneer het benodigde maatwerk niet kan worden gerealiseerd binnen andere wet- en regelgeving (zoals de Participatiewet), kan het in sommige gevallen toch noodzakelijk zijn af te wijken van bovengenoemde uitgangspunten. Er is dan eigenlijk sprake van buitenwettelijk begunstigend beleid dat moet worden vastgelegd in gemeentelijke beleidsregels. (1)

Om het doel van de BRP (een feitelijke registratie) voldoende te waarborgen, is het aan te raden om alleen maatwerk toe te passen als er geen andere optie (bijvoorbeeld aan de zijde van het sociaal domein) is en in maatwerksituaties afspraken te maken met de inwoner, bijvoorbeeld over hulpverlening of het ophalen van de post.

In de volgende situaties kan er sprake zijn van een noodzaak tot maatwerk:

  • Mensen die nergens wonen: in sommige gevallen is onduidelijk waar iemand verblijft of gaat verblijven. Dan is niet (of niet op korte termijn) vast te stellen waar iemand woont of ‘naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten’. (2) Deze verwachting is ter beoordeling aan de gemeente. Hiervoor kan onderzoek nodig zijn. De burger dient aan dit onderzoek mee te werken. (3) De gemeente moet immers vaststellen of er een woonadres is.

    Het is onwenselijk om een burger gedurende de periode van informatieverzameling niet als ingezetene ingeschreven te laten zijn. Lopende dit onderzoek kan de gemeente daarom tijdelijk een briefadres verstrekken, als dat nodig is om te voorkomen dat iemand uitgeschreven wordt als ingezetene en toch inwoner van Nederland blijft, of om te voorkomen dat iemand dakloos raakt. Als uit het onderzoek blijkt dat de burger nog niet weet waar hij gaat verblijven, maar wel vaststaat dat hij in de betreffende gemeente verblijft, wordt een briefadres geregistreerd.

    Een lange wachttijd voordat een afspraak bij het loket van Burgerzaken kan plaatsvinden, is eveneens niet wenselijk, vanwege de schrijnende situatie waarin mensen kunnen verkeren.
     

  • Mensen die wel ergens wonen maar zich daar niet kunnen inschrijven: wanneer er wel een verblijfslocatie is, maar de betrokken inwoner dit niet kan gebruiken als woonadres, is er een nadere diagnostiek nodig. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer de hoofdbewoner inschrijving niet wil toestaan. Hoewel voor inschrijving geen toestemming van een hoofdbewoner nodig is, kan in de praktijk een bezwaar van de hoofdbewoner wel een belemmering zijn voor het doen van aangifte omdat dit kan leiden tot dakloosheid.

    Het wordt aanbevolen in deze situaties samen te werken met partners in het sociaal domein. Daarbij dient de gemeente een inschatting te maken of inschrijving op de verblijfslocatie leidt tot (vergaande) persoonlijke consequenties. Als dat het geval is, kan inschrijven met een briefadres noodzakelijk zijn. Hiervoor zijn wel specifieke gemeentelijke beleidsregels noodzakelijk die duidelijk maken in welke gevallen een briefadres wordt verstrekt. Daarvoor dienen gemeente en partners eerst te beoordelen of er een andere manier is waarop deze consequenties te voorkomen zijn. Is dat niet het geval, dan kan als tijdelijke uitzondering een briefadres worden verstrekt.

    Gemeente en partners in het sociaal domein werken vanzelfsprekend niet mee aan woonfraude en adresgerelateerde fraude. Het onderzoek heeft hier expliciet aandacht voor.
     

  • Mensen van wie de verblijfsplaats onbekend is: de derde groep die de Nationale ombudsman benoemt, zijn inwoners van wie de verblijfsplaats onbekend is. Daardoor lopen zij het risico ingeschreven te worden in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) wegens vertrek uit Nederland. Dit kan gebeuren wanneer inwoners met een briefadres hun post niet afhalen en/of het niet duidelijk is of zij zich nog in Nederland bevinden.

    Wanneer het niet duidelijk is of iemand nog binnen de gemeente verblijft, is dat geen reden om te registreren als vertrek uit Nederland. Pas als personen na onderzoek onvindbaar en onbereikbaar zijn en zelf geen aangifte van adreswijziging of emigratie hebben gedaan, zal de gemeente het vertrek uit Nederland naar een onbekend land opnemen in de BRP. (4) Let wel: stel dat deze inwoner zich de volgende dag meldt of diens aanwezigheid op andere wijze bekend wordt bij de gemeente, dan volgt dus weer inschrijving met een woonadres , of  met een briefadres, al dan niet ambtshalve.

Let op: het uitblijven van inschrijving met een Nederlands adres kan grote persoonlijke en/of sociaal-maatschappelijke consequenties hebben voor de inwoner. De wetswijziging van 1 januari 2022 is er gekomen om dat te helpen voorkomen. In noodsituaties moet de gemeente direct een (tijdelijk) briefadres kunnen registreren, waarna eventueel afspraken kunnen worden gemaakt over een onderzoek. (5) De samenwerking met partners in het sociaal domein kan hierbij een goede informatiebron zijn voor Burgerzaken. Het sociaal domein kan, met de daar aanwezige kennis van de inwoner, Burgerzaken ondersteunen in de afweging tussen het leveren van maatwerk en het voorkomen of signaleren van fraude.

Let op: indien een (gemeentelijk) briefadres nodig is, is de gemeente waar de inwoner de vraag naar inschrijving met het briefadres neerlegt, verantwoordelijk voor het (spoedig) realiseren van deze inschrijving. Ook wanneer meer gemeenten hierbij betrokken zijn en de gemeenten er onderling niet uitkomen, zal de gemeente die de aanvraag ontving de inschrijving moeten doen. Dit kan een tijdelijke inschrijving met een briefadres zijn, waarbij aan de inwoner wordt meegedeeld wat de duur van de uitzondering is. Deze periode kan door de gemeente dan worden gebruikt om met alle partijen (de inwoner, de andere gemeente(n) en/of de hoofdbewoner of eigenaar) in overleg te gaan en tot een oplossing voor de lange termijn te komen.

Het is onwenselijk om een inwoner door te sturen naar een andere gemeente om de aanvraag elders in te dienen. Het risico bestaat dan dat de inwoner dan van het spreekwoordelijke kastje naar de muur wordt gestuurd.

Wanneer gemeenten er onderling niet uitkomen, kunnen zij zich wenden tot de helpdesk van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). (6)

Uitvoeringspraktijk

In de staande uitvoeringspraktijk hebben (sommige) gemeenten in de afgelopen jaren hun uitvoeringspraktijk al ingericht op het maken van deze afwegingen en het tot stand brengen van maatwerkoplossingen. Daarbij werkt Burgerzaken voor complexere briefadresaanvragen samen met het sociaal domein: de afdeling Werk en Inkomen, opvangorganisaties, hulpverlening. Hun expertise en kennis van de situatie van de aanvrager is in veel gevallen noodzakelijk om (snel) een inschatting te kunnen maken van bijvoorbeeld de verwachte woonsituatie, of de sociaal-maatschappelijke consequenties die inschrijving met een woon- of briefadres kan hebben.

In het volgende hoofdstuk beschrijven we hoe die samenwerkingen eruit kunnen zien en hoe gemeenten omgaan met het beschreven spanningsveld.

Voetnoten

  1. Zie Werkwijzer Bijzondere bijstand (pagina 21)
  2. Artikel 1.1, lid o, wet Basisregistratie Personen (Wet BRP)
  3. Zie artikel 2.47 van de wBRP.
  4. De circulaire adresonderzoek van het ministerie van BZK heeft het in dit kader over een periode van 10 weken.
  5. Zie: www.nd.nl
  6. Zie: www.rvig.nl