Overslaan en naar de inhoud gaan

Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden • Jaarrapportage 2022

Laatste update:

8 8% van de meldingen resulteert in acceptatie hulpaanbod

Het bereiken van een inwoner betekent nog niet dat de inwoner ook daadwerkelijk gebruik maakt van de aangeboden hulp. Gemiddeld 39% van de bereikte inwoners maakt daadwerkelijk gebruik van de aangeboden hulp. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om hulp bij het regelen van een betalingsregeling, het stellen van vragen aan de professional of het openstaan voor tips en adviezen van de professional vroegsignalering. Ook kan de professional vroegsignalering de inwoner doorverwijzen naar andere typen hulpverlening.

In totaal gaat het bij de deelnemende gemeenten aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden in 2022 om 29.438 meldingen waarbij is geregistreerd dat de inwoner hulp accepteert. Gemiddeld is dit 8% van alle meldingen in 2022.

In de jaarrapportage van 2021 benoemden we dat 4% van alle meldingen resulteerde in een hulpacceptatie. Naderhand bleek dat de categorisering van hulpacceptatie in RIS bij een gemeente met veel meldingen niet klopte. Dat is vanaf 2022 hersteld. Door deze aanpassing is het percentage hulpacceptatie in 2021 niet te vergelijken met dat in 2022.

Het is wenselijk om het percentage hulpacceptatie genuanceerd te interpreteren. Bij de interpretatie is het belangrijk om rekening te houden met het feit dat:

  1. het percentage afhangt van de selectie van meldingen;
  2. er verschillen tussen gemeenten kunnen zijn in wat als ‘hulpacceptatie’ wordt gezien;
  3. niet alle hulp in cijfers is uit te drukken.

Hieronder gaan we op deze drie aspecten in.

Ad 1) Verschillen in selectie van meldingen

Onderstaande figuur laat zien dat er duidelijke verschillen in percentage hulpacceptatie zijn tussen gemeenten die gebruikmaken van RIS en VPS. Bij de VPS-gemeenten wordt bij meer meldingen aangegeven dat de inwoner hulp wil: gemiddeld 14% van alle meldingen in 2022 bij VPS-gemeenten, tegen 8% bij RIS-gemeenten. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de inrichting van het registratieproces.

Zoals ook toegelicht in het vorige hoofdstuk wordt er binnen VPS voor een specifiekere groep signalen een melding aangemaakt. Dit zijn over het algemeen de ‘zwaardere’ signalen, zoals meerdere of herhaaldelijke betalingsachterstanden. Daardoor staat een inwoner mogelijk meer open voor hulp. Zo zien we dat de mate van hulpacceptatie groter is naarmate het schuldbedrag hoger is.

Ook tussen gemeenten die dezelfde softwareapplicatie gebruiken, zijn er verschillen. Zo zijn er gemeenten die ervoor kiezen om signalen waarbij alleen een brief wordt gestuurd in een apart ‘bakje’ te plaatsen, zonder er een dossier (melding) voor aan te maken. Deze signalen blijven dan buiten beschouwing. Omdat de respons op brieven over het algemeen lager is, zal het percentage ‘hulpacceptatie’ bij deze gemeenten hoger uitvallen dan bij gemeenten die wel de signalen meenemen waarbij ze de inwoner alleen per brief benaderen.

Om een indruk te geven van de variatie in hulpacceptatie, hebben we in onderstaande figuur de ontwikkeling van de hulpacceptie voor een selectie van de 234 deelnemende gemeenten toegevoegd, de zogenaamde ‘doorsnede van de deelnemers’. Hierbij is gekeken naar de hulpacceptatie van 116 gemeenten. Deze gemeenten zijn een afspiegeling van de Nederlandse gemeenten in omvang en spreiding over het land, en willekeurig gekozen qua vroegsignaleringsaanpak. Bij deze gemeenten werd gemiddeld bij 5% van alle meldingen geregistreerd dat een inwoner hulp accepteert.

Dit alles laat zien dat er variatie is in de mate waarin hulp wordt geaccepteerd, die mede afhangt van de manier waarop het vroegsignaleringsproces in de systemen is ingeregeld.

Ad 2) Verschillen in definiëring hulpacceptatie

Het is aan de gemeenten zelf hoe zij bepaalde vormen van hulp registreren en categoriseren. Hierdoor kunnen er verschillen in de cijfers over de mate van hulpacceptatie ontstaan. Daarnaast zijn er situaties waarin het lastig kan zijn om vast te stellen of er sprake is van hulpacceptatie. We hebben gemeenten om voorbeelden gevraagd van situaties waarin er twijfel is of deze situatie als ‘hulpacceptatie’ moet worden geregistreerd. Voorbeelden die herhaaldelijk werden genoemd, zijn:

  • Inwoner wil hulp maar komt vervolgens niet op de afspraak of is niet meer bereikbaar, of trekt zijn eigen plan.
  • Inwoner zoekt als eerste contact met de gemeente en onderneemt daarna zelf actie richting de vastelastenpartner.
  • Inwoner geeft na het gesprek zelf aan actie te gaan ondernemen, bijvoorbeeld dat hij/zij zelf contact gaat opnemen met de vastelastenpartner.
  • Inwoner wil hulp voor andere problemen.
  • Als de inwoner aangeeft het niet eens te zijn met de betalingsachterstand en dat hij/zij om die reden niet betaalt.
  • Inwoner zegt tijdens een gesprek: ‘Bedankt voor de hulp, ik ga het regelen.’

Omdat een vastenlastenpartner na hulpacceptatie de incasso voor een periode van 30 dagen opschort, is het wenselijk dat er een eenduidig beeld is wat er onder ‘geaccepteerde hulp door de inwoner’ wordt verstaan. Om hier meer eenduidigheid in te krijgen, hebben Divosa en VNG Realisatie in de Leidraad Monitoring Vroegsignalering Schulden verschillende situaties beschreven, met daarbij een richtlijn. We hopen dat dit handvatten biedt om de hulpacceptatie op een meer eenduidige manier te registreren. Afstemming en uitwisseling hierover blijft gewenst.

Ad 3) Niet meetbare effecten van het hulpaanbod

Een groot deel van de activiteiten bij het opvolgen van signalen wordt door gemeenten geregistreerd in VPS of RIS. Echter, niet alles wordt geregistreerd. Zo kan het zijn dat reacties op een brief terechtkomen bij een klantcontactcentrum dat geen toegang heeft tot RIS of VPS. Of een inwoner kan weliswaar niets van zich laten horen, maar wel zelf actie hebben ondernomen naar aanleiding van een brief.

Daarnaast gaat niet iedereen direct in op het eerste hulpaanbod. Zo komt het voor dat een inwoner in eerste instantie de hulp afslaat, maar later alsnog terugkomt. De melding kan dan al zijn afgesloten en het terugkomen van de inwoner wordt dan niet meer geregistreerd bij het oorspronkelijke signaal dat het hulpaanbod heeft geïnitieerd. Het effect van een initieel hulpaanbod is in zo’n geval niet terug te zien in de cijfers.

We hebben de deelnemende gemeenten gevraagd in hoeverre het nog wordt geregistreerd als een inwoner zich na meer dan 4 weken alsnog meldt voor hulp. De helft van de ondervraagde gemeenten doet dit wel. Echter, dit gebeurt bij een deel (21%) in een ander systeem.  Eén op de vijf gemeenten geeft aan dit alleen te registreren als de melding nog niet is afgesloten.

Bij ‘anders’ geeft men onder andere aan dat bij hen een combinatie van onderstaande antwoorden geldt (alleen als de melding nog niet is afgesloten, waarbij men dit dan in een ander systeem registreert), dat men dit in een vrij veld benoemt en dat het alleen wordt geregistreerd als het binnen 3 maanden na de melding is. Sommige gemeenten geven aan dat ze het beleid hieromtrent nog moeten bepalen.

Al deze niet-meetbare effecten maken dat de impact van vroegsignalering zeer waarschijnlijk groter is dan op basis van uitsluitend de data valt te concluderen.

De mate van hulpacceptatie moeten we dan ook niet zien als belangrijkste maatstaf voor het succes van vroegsignalering. Hulpacceptatie is een indicator, maar geen doel op zich. Als een inwoner de weg naar hulp weet te vinden bij (oplopende) betalingsachterstanden, dan is het doel bereikt. We willen uiteindelijk voorkomen dat financiële problemen gaan escaleren.