Overslaan en naar de inhoud gaan

Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden • Jaarrapportage 2022

Laatste update:

5 Meer inzet van verschillende contactvormen

5.2 Beschikbare capaciteit ook belangrijke factor bij het bepalen van werkwijze vroegsignalering

Naast de kenmerken van de melding en de inwoner zijn er andere factoren die meewegen in de wijze waarop signalen worden opgevolgd. Hoe inwoners bijvoorbeeld worden benaderd, hoeveel contactpogingen er worden gedaan en wanneer huisbezoeken plaatsvinden wordt bij veel gemeenten (72%) bepaald door de ervaringen in de periode ervoor: gemeenten kijken wat toen wel en wat niet werkte om mensen te bereiken.

Ook geeft 66% van de ondervraagde gemeenten aan dat de beschikbare capaciteit een belangrijke factor is in de afweging van de wijze van opvolging. Dit speelt bij meer gemeenten een rol dan het beschikbare budget.

Bij ‘anders’ geven gemeenten onder andere aan dat ze de opvolging doen conform vastgestelde processen en werkinstructies.

Drie op de tien gemeenten geeft aan onvoldoende capaciteit te hebben om de signalen op te volgen, zo laat onderstaande figuur zien. De meeste gemeenten ervaren voldoende capaciteit te hebben. Dit betekent echter niet dat ze daarmee voldoende ruimte hebben om te doen wat ze zouden willen doen.

Op basis van de toelichting die gemeenten geven, wordt duidelijk dat de werkwijze mede afhankelijk is van de beschikbare capaciteit. Zo zeggen gemeenten die aangeven voldoende capaciteit te hebben dat ze de vroegsignaleringsaanpak en de opvolging van signalen aanpassen aan de beschikbare tijd en middelen. Dat betekent niet dat dit altijd de ideale, gewenste situatie is:

‘Wij maken het passend doordat we beschikbare capaciteit mede leidend laten zijn bij onze keuze in wijze van opvolging. Daarnaast ontvangen wij nog steeds minder signalen dan vooraf voor onze gemeente werd ingeschat.’

‘Als we een verdiepingsslag willen maken, dan zou uitbreiding van de fte's wenselijk zijn. Meer huisbezoeken, meer contact, meer follow-ups en nazorg. Dan kunnen de collega's ook meer tijd vrijmaken in plaats van de vroegsignalering 'erbij' te doen.’

‘Voor de komende vier jaar heeft de raad voldoende budget vrijgemaakt voor uitvoering vroegsignalering (inclusief kosten RIS). Daar zijn wij heel blij mee, want vooralsnog was er geen apart budget voor en moest het binnen bestaande uren van ons wijkteam.’

‘Het wisselt hoeveel uren er voor nodig zijn. Als er in een maand meerdere huisbezoeken moeten gebeuren, kost dit wel meer tijd. Ook wisselt het qua werk wat er achter vandaan komt. Soms komen er wel complexe zaken naar voren. Wat mooi is dat dit is gesignaleerd en er contact is, maar het vergt wel tijd.’

Vergelijkbare reacties zie je ook terug bij de gemeenten die aangeven onvoldoende capaciteit te hebben. Zij benoemen dat ze meer zouden willen inzetten op huisbezoeken en telefonisch contact, maar daar onvoldoende ruimte voor hebben.

‘We zien de bedragen van de achterstanden omhoog gaan en zouden het liefst nog meer huisbezoeken kunnen doen, maar vanwege budget/personele capaciteit kunnen we maar een beperkt aantal per maand doen.’

‘In onze gemeente hebben we één vroegsignaleerder op gemiddeld 250 à 300 meldingen per maand. Intentie is om een tweede vroegsignaleerder toe te voegen aan het team. Met een extra vroegsignaleerder kunnen we de kwaliteit verbeteren en ons meer richten op telefonische contacten en huisbezoeken. Hiervoor is nu onvoldoende capaciteit.’

‘Het liefst willen we alle signalen oppakken met een telefoontje en/of huisbezoek. maar voor 2023 gaan we de inzet wel verdubbelen.’

‘In de coronaperiode werkten we telefonisch, met brieven en met mails --> voldoende capaciteit. Echter als de huidige aantallen aanhouden dan hebben we in combinatie met huisbezoeken te weinig capaciteit.’

‘Er zijn op dit moment geen geoormerkte middelen, waardoor het lastig is om afspraken te verruimen.’

Samengevat is er nog geen eenduidige conclusie te trekken over de vraag of gemeenten voldoende capaciteit hebben voor de uitvoering van vroegsignalering. Wel is duidelijk dat de keuze voor de inrichting van het proces samenhangt met de beschikbare capaciteit, waarbij de vraag is of de gekozen werkwijze ook altijd de voorkeur heeft.

Uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat bij twee derde van de ondervraagde gemeenten (n=93) de vroegsignalering wordt bekostigd uit de vaste middelen voor armoede en schulden. Bij 31% komt het uit sociaal domein brede middelen, en bij 20% uit incidentele armoedemiddelen. (1)

Van de ondervraagde gemeenten geeft 28% aan dat er een volledig vast budget (uren) beschikbaar is voor vroegsignalering. Bij een vergelijkbaar deel van de gemeenten (27%) is er alleen een vast budget begroot voor de uitvoerende teams.

Bij 37% is vroegsignalering onderdeel van de capaciteit voor schuldhulpverlening en is er geen vast aantal uren bepaald. Verschillende gemeenten ervaren ook dat er een uitruil is tussen de beschikbare tijd voor vroegsignalering en schuldhulpverlening:

‘Capaciteit gaat nu ten koste van capaciteit SHV. Probleem capaciteit eerder op SHV, doorstroom stokt met regelmaat doordat heel aantal uren wordt ingezet op vroegsignalering.’

‘Omdat de vroegsignalering wordt opgepakt vanuit SHV en er nu nieuwe uitdagingen bijgekomen zijn - waaronder de energiearmoede - is er automatisch minder tijd beschikbaar voor de vroegsignalering.’

‘Op dit moment lukt het nog binnen de normale uren omdat de aanmeldingen uitblijven, maar als de aanmeldingen gaan stijgen moet er zeker capaciteit bij.’

Daarnaast zorgt de vroegsignalering ook weer voor extra ander werk binnen de gemeente:

‘Door de toegenomen problematieken in de samenleving wordt het voor onze uitvoerende partners steeds lastiger alles te blijven uitvoeren. Nu ook het aantal meldingen voor de vroegsignalering begint toe te nemen, komt er nog meer werk op het bord van onze uitvoerende partners. Het wordt verwacht dat dit een keer gaat knellen.’

‘Op dit moment hebben we extra inzet gekregen om meer persoonlijk contact te kunnen oppakken (huisbezoeken en telefoontjes). Dit leidt tot meer doorverwijzingen.’

Voetnoten

  1. Gemeenten konden meerdere antwoorden opgeven, vandaar dat dit optelt tot meer dan 100%. 18% van de gemeenten heeft meer dan één van de middelen genoemd.