Overslaan en naar de inhoud gaan

Handreiking Opzetten trainingsaanbod ondermijnende criminaliteit en het sociaal domein

Laatste update:

3 Trainingen procesbegeleiding

3.4 Casuïstiekbespreking

Het onderdeel ‘casuïstiekbespreking’ richt zich op het versterken van de weerbaarheid van professionals in het sociaal domein op het gebied van ondermijning.

Casuïstiekbespreking versterkt de weerbaarheid van professionals door een begin te maken met:

  • het vergroten van de bewustwording over ondermijning en wat het verband met het sociaal domein is;
  • het verbreden van het handelingsrepertoire om ondermijning in het sociaal domein tegen te gaan;
  • het versterken van de (kennis)uitwisseling tussen professionals.

In een kleine groep gaan deelnemers aan de slag met eigen casuïstiek. Ze gaan met elkaar in gesprek over een moreel dilemma, geschetst in een kort verhaal. De deelnemers denken na over vragen als: ‘Wat vinden we hier nu van?’ ‘Hoe moet een professional hierop reageren?’ ‘Wat zou ik zelf doen? En waarom?’

De deelnemers worden uitgedaagd om samen betekenis en woorden te geven aan de keuzes die ze maken in hun dagelijkse praktijk. Keuzes die vaak in een split second genomen moeten worden, maar die voor cliënten grote gevolgen hebben.

Divosa heeft voor dit onderdeel samengewerkt met dr. Krijn van Beek en dr. Wiljan Hendrikx van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB). Zij schreven twee casussen en een gesprekshandleiding:

Casus 1: Het onzichtbare gevolg

‘Haar leven is lange tijd een flinke puinhoop geweest, op meerdere leefgebieden. Als jonge alleenstaande moeder van twee kleine kinderen heeft ze het nog steeds niet makkelijk. Gelukkig hebben mijn collega en ik via een schuldhulpverleningstraject op financieel vlak haar positie al flink kunnen verbeteren. Van jeugdzorg hoor ik terug dat het ook steeds beter gaat met de zorg voor haar twee kinderen. Toch loop ik al lang genoeg mee in het sociaal domein om te weten dat de mensen die wij helpen soms een terugval kunnen hebben, bijvoorbeeld doordat zij iets ontzettend stoms doen. Helaas gebeurt dat ook bij haar.

Ik krijg een signaal dat ze uit haar huis gezet gaat worden. Ik weet niet waarom, maar er is blijkbaar iets heel serieus aan de hand. Ik overleg met een collega en we gaan samen proberen de uithuisplaatsing te voorkomen. Vooral voor de kinderen. Ze was zo goed op weg. We slagen er in de uithuisplaatsing ongedaan te maken. Later hoor ik via via dat er hennepplanten bij haar zouden zijn aangetroffen. Nu ja, soms is het tien stappen terug, maar gelukkig weten we de schade voor haar te beperken.

Een paar dagen later lees ik in een nieuwsbrief van Divosa over de toenemende invloed van criminelen in het sociaal domein. Ik heb gelukkig weinig met dergelijke ondermijnende criminaliteit te maken – althans, dat denk ik. Toch lees ik door, want dit stuk gaat toevallig over een vergelijkbare casus als die van de alleenstaande moeder. Ik lees dat een hennepplantage van 200 plantjes al snel 25.000 euro oplevert in de tussenhandel. Volgens het artikel staat de organiserende crimineel als de plantage wordt geruimd, binnen de kortste keren bij zijn slachtoffer op de stoep om de waarde van deze verloren oogst én de materiaalkosten van gemiddeld 6.000 euro te innen. Het artikel benadrukt dat dit in vrijwel alle gevallen gebeurt.

Er bekruipt mij een naar gevoel. Zou er ook bij mijn cliënt een crimineel aangeklopt hebben om ruim 30.000 euro van haar te eisen? Zou zij nu ook zo’n onzichtbare schuld hebben? En daarnaast: moet ik iets doen? Ik bespreek mijn zorg met mijn collega. Hij reageert begripvol maar resoluut. Hij vindt dit niet onze verantwoordelijkheid. We zijn er immers voor om mensen te helpen, we zijn geen opsporingsdienst.

De eerstvolgende keer dat ik haar zie, valt het me op dat ze er moe uitziet. ‘Hoe gaat het met je?’ vraag ik bezorgd. ‘Goed,’ antwoordt ze.’

Casus 2: Zorgen om zorg

‘De toeslagenaffaire dreunt ook flink door bij ons in het sociaal domein. Het heeft ons werk niet makkelijker gemaakt! Zo reageren sommige cliënten wat wantrouwend naar mijn collega’s en mij. Toch houdt dit ons niet tegen. We proberen het ook van de positieve kant te zien: eindelijk komt er ruimte om mensen wat meer te vertrouwen en met oog voor de menselijke maat te werken vanuit de bedoeling.

Met die mindset probeer ik de cliënt te helpen die recent weer bij mijn team van Wmo op de radar kwam voor een pgb-aanvraag. Na zijn uithuisplaatsing hebben we een tijdlang niets van hem gehoord. Ik heb hem zelfs nog proberen te bereiken, maar zonder vaste verblijfplaats kunnen wij natuurlijk weinig. Toch ben ik blij weer van hem te horen, want hij is een kwetsbare jonge vent van begin twintig en heeft echt zorg nodig. Hij heeft een kamer gevonden aan de rand van de binnenstad en als ik hem weer zie om zijn pgb-aanvraag door te spreken, oogt hij rustig en vertelt hij trots dat hij zijn nieuwe kamer zelf netjes geschilderd heeft. Ik ben blij voor hem.

Samen met een collega besluit ik dat hij op grond van de Wmo in aanmerking komt voor drie dagen ondersteuning via een pgb. Twee dagen zou echt op het randje zijn en het wordt tijd dat we stoppen met pappen en nathouden.

Nog geen maand later belt mijn collega die werkt als kwaliteitsmedewerker bij onze Wmo-backoffice mij op. Het is hem opgevallen dat mijn cliënt een zorgovereenkomst heeft afgesloten met een partij die we vaker zijn tegenkomen. Deze zorgaanbieder heeft cliënten in hetzelfde rijtje panden waar mijn cliënt een kamer heeft gevonden. Hij heeft er geen goed gevoel bij. Als hij het woord ‘fraude’ laat vallen, gaan mijn nekharen overeind staan. Ik zeg hem dat we deze mensen niet zomaar gaan bestempelen als potentiële fraudeurs. Ik mag immers hopen dat we van de toeslagenaffaire wel iets geleerd hebben. We zijn er om cliënten te helpen en we zijn géén fraudedetectie.

Als we er nog wat over doorpraten, ontdekken we dat een andere cliënt van deze aanbieder bezwaar heeft gemaakt toen we ‘m afwezen. Dat heeft die cliënt toen gewonnen. Ik concludeer dat er geen reden is tot zorg.

Toch zit het me niet lekker en dat gevoel wordt versterkt als ik een podcast luister over ondermijnende criminaliteit. De expert in de podcast geeft aan dat schaarste van woonruimte één van de belangrijkste zaken is waarop je als overheid zou moeten letten. Criminelen hebben altijd wel een kamertje over in één van hun panden, die vaak aangekocht zijn met hennepgeld. Vaak blijken in diezelfde panden zorgaanbieders actief die grote winsten maken en dure auto’s rijden. De expert noemt de zorgsector – en dan met name het pgb en de Wmo – zelfs een ‘moderne risicobranche’. Eenmaal gehuisvest wordt een pgb aangevraagd, vaak ook een bijstandsuitkering, en worden allerlei uitbuitende wederdiensten gevraagd, variërend van drugs dealen tot illegale prostitutie tot gokken.

Het duizelt me. Er komen allerlei vragen bij me op. Want hoe heeft mijn cliënt waarover mijn collega belde eigenlijk woonruimte gevonden, terwijl de wachttijden in onze gemeente zes tot zeven jaar bedragen? Zou hij ook ‘wederdiensten’ moeten leveren? Wat nu als hij niet die drie dagen zorg krijgt die hij toch echt nodig heeft? En waarvan heeft hij de verf betaald om zijn kamer te schilderen? Ik besluit mijn collega te bellen.’

De twee casussen vormen de basis voor het gesprek. Hoe voer je zo’n gesprek? Een handleiding:

Tips vooraf

  • Leid het gesprek met z’n tweeën: de ene in de rol van waarnemer en de ander als moderator.
  • Ga uit van vier of vijf deelnemers. Bij minder dan vier is de variatie (te) klein, bij meer dan vijf duren rondjes (te) lang.
  • Het thema van het gesprek is ondermijning in het sociaal domein. Uit de casussen blijkt een diversiteit aan verschijningsvormen. Hoe gaan jullie daarmee om in jullie praktijk? En hoe zou je eigenlijk willen dat het gaat?
    Het doel van het gesprek is tweeledig:
    1. Oefenen met het voeren van een gesprek over (de verschillende vormen van) ondermijning – met de gedachte dat je dit soort gesprek misschien wel tot regelmatige praktijk wilt maken.
    2. Ophalen van informatie over de afwegingen die jullie mensen in de praktijk maken. Over het waarom achter die afwegingen. Wellicht doen jullie ideeën op over hoe je hierin kunt bijsturen – met de gedachte dat jullie later al je waarnemingen en ideeën bij elkaar brengt en de mogelijkheid hebt om samen (nieuwe) koers te bepalen en (nieuwe) instrumenten in te zetten.
  • De deelnemers hoeven zich niet voor te bereiden – alles gebeurt ter plekke.
  • We raden aan om hooguit twee casussen te bespreken, en daarbij geldt: bespreek liever één casus goed – en maak eventueel een begin met de tweede casus zonder deze helemaal af te kunnen ronden – dan twee casussen te proppen in de tijd.

Het gesprek zelf

Inleidende teksten
  1. Welkom bij deze casusbespreking. Fijn dat jullie tijd willen maken om samen hardop na te denken over hoe het sociaal domein opereert in relatie tot ondermijning. We doen dit aan de hand van een of twee concrete cases. De casussen zijn gebaseerd op de praktijk.
     
  2. Voor we daar mee veder gaan: wat is ‘ondermijning’ eigenlijk? Het gaat hierbij om criminele activiteiten die belangrijke structuren van onze samenleving aantasten. Juist dit laatste maakt dat we het veiligheidsvraagstuk van ondermijning niet los kunnen zien van het sociaal domein. Steeds vaker blijken vooral mensen die behoren tot toch al kwetsbare groepen in de samenleving vatbaar voor de verlokkingen die criminelen ze voorspiegelen. Zo raken kwetsbare groepen in de samenleving vaker en dieper verstrikt in ondermijnende criminele activiteiten. En zo komt deze problematiek steeds vaker terecht op het bordje van professionals in het sociaal domein, die zich vervolgens voor allerlei grote en kleine dilemma’s gesteld zien in hun dagelijkse praktijk.
     
  3. Doel van dit gesprek is samen hardop nadenken over wat we zouden willen dat in concrete gevallen gebeurt. Over de afwegingen die jullie daarbij maken. En of onze manieren van werken daarbij helpen.
     
  4. Onze rol is die van gespreksleider en luisteraar. We nemen geen beslissingen. Er zijn geen goede of foute antwoorden. We zijn gewoon benieuwd hoe jullie naar de zaken kijken. We begeleiden deze gesprekken op een aantal plekken in de organisatie – het is belangrijk om zo nu en dan met elkaar de tijd nemen om van een afstandje naar ons werk te kijken. Of we wel de goede dingen doen. En of we die ook goed doen…
     
  5. We hopen dat je je vrij voelt om je uit te spreken. Om te zeggen wat je er echt van denkt. We maken wel aantekeningen, maar geen verslag. En in de aantekeningen staat ook niet wie wat gezegd heeft, we noteren hooguit bepaalde ideeën of argumenten.
     
  6. Ik wil jullie vragen om hierna zelf ook niet te delen wie wat heeft gezegd tijdens dit gesprek. Je mag best zeggen ‘Er werd gezegd dat...’, maar niet wie dat zei.
     
  7. Zijn er nu vragen? Zullen we dan beginnen?

Casus 1 en 2

Eén van de deelnemers leest de eerste casus voor. Begeleid het gesprek dat volgt aan de hand van de volgende vier vragen aan de deelnemers:

  1. Wat vind je ervan?
    Deze open vraag dient om mensen onbevangen even hun hart te laten luchten.
     
  2. Welke spanning zie je hier en heb je vergelijkbare voorbeelden?
    Iedere casus heeft één of meerdere morele spanningen in zich. Er is echter geen goed of fout: het gaat erom te achterhalen wat deelnemers zelf vooral als spanning erin lezen. Om het herkenbaar voor deelnemers te houden, is het van belang om hen uit te nodigen te komen met eigen voorbeelden/ervaringen van vergelijkbare aard.
     
  3. Hoe zou je zelf handelen met betrekking tot deze (morele) spanning? Waarom?
    Deze vraag dient om deelnemers te laten nadenken over waarom ze handelen zoals ze handelen; wat zijn hun standaarden, waarden, maatstaven et cetera?
     
  4. Wat denk jij dat er eigenlijk nodig is in deze casus?
    Om de brug te slaan naar ‘de bedoeling’ van het sociaal domein worden deelnemers uitgenodigd na te denken en in gesprek te gaan over wat zij denken dat er moet gebeuren. Eventueel gevolgd door de vraag: ‘en wat weerhoud je ervan om dit te doen?’
Afronding
  1. Slotronde: kan je in een zin aangeven wat je het meest is opgevallen aan dit gesprek?
  2. (Optioneel: heb je zelf casus die je graag in een gesprek is als dit zou willen doornemen?)
  3. Bedank deelnemers voor hun bijdrage.
Reflectie achteraf

Reflecteer samen met je collega die aanwezig was bij de casussessie op:

  1. Wat viel jullie in algemene zin op?
  2. Wat zijn stimulansen en barrières voor medewerkers om te werken aan het tegengaan van ondermijning in het sociaal domein?
  3. Heb je nog nieuwe casus gehoord die je in de toekomst zou kunnen inzetten voor casusbespreking?

Reflecteer individueel op:

  1. Welke dilemma’s signaleer je bij jezelf?
  2. Waarmee zou je je collega’s kunnen helpen?