Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden • Jaarrapportage 2024
De jaarrapportage 2024 van de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden schetst een beeld van de werkwijzen en uitvoering van de vroegsignalering in 2024.

Om problematische schuldsituaties zoveel mogelijk te voorkomen en schuldsituaties in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren, geven alle drinkwaterbedrijven, energieleveranciers, woningverhuurders en zorgverzekeraars sinds 1 januari 2021 signalen van betalingsachterstanden door aan gemeenten.
Dit doen zij nadat ze zelf eerst een sociaal incassotraject voeren. Gemeenten zijn vervolgens verplicht om de betreffende inwoner een hulpaanbod te doen. De gemeenten bepalen zelf hoe zij de signalen behandelen. Hun werkwijze leggen ze in een (beleids)plan vast. Deze jaarrapportage 2024 van de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden schetst een beeld van de werkwijzen en uitvoering van de vroegsignalering in 2024.
Inhoud
-
5. Het contact leggen met inwoners
- 5.1 Type contactpogingen
- 5.2 Toename in aantal contactpogingen
- 5.3 Meeste contact na persoonlijke benadering
- 5.4 Veranderingen in aanpak
- 5.5 Contact met vastelastenpartner voorafgaand aan benadering inwoner
- 5.6 Het juiste moment van contactleggen
- 5.7 Suggesties voor de Verbetermaatregelen Vroegsignalering
Contactpersoon
Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden • Jaarrapportage 2024
Laatste update: 13 april 2025Samenvatting
De jaarrapportage 2024 van de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden geeft een overkoepelend, landelijk beeld van de werkwijze en uitvoering van de vroegsignalering binnen gemeenten in 2024 en de ervaringen van gemeenten met vroegsignalering.
De cijfers in de jaarrapportage zijn afkomstig van:
- de data uit softwareapplicaties VPS en xxllnc Vroegsignalering (voorheen RIS) van de aan de monitor deelnemende gemeenten (289 in januari oplopend naar 308 in december 2024). De deelnemende gemeenten vertegenwoordigen 94% van de Nederlandse bevolking;
- een uitvraag onder gemeenten in september 2024 naar hun werkwijze en ervaringen met ontwikkelingen binnen de vroegsignalering. In totaal vulden 158 gemeenten deze vragenlijst in. Zij vertegenwoordigen 56% van de Nederlandse bevolking.
(Tekst gaat verder onder afbeelding)
In 2024: 10% meer vroegsignalen dan in 2023
In 2024 kregen gemeenten gemiddeld 10% meer vroegsignalen van vastelastenpartners dan in 2023. Gemiddeld ontvingen de deelnemende gemeenten in 2024 4,4 vroegsignalen per 1000 inwoners per maand. Dit lag in 2023 op 4 vroegsignalen per 1000 inwoners per maand.
Naast meer vroegsignalen, hebben gemeenten dit jaar ook meer eindeleveringssignalen energie ontvangen. Met deze signalen erbij krijgt een gemeente gemiddeld 4,8 signalen per 1000 inwoners per maand. Omgerekend naar heel Nederland leidt dit tot de conclusie dat er meer dan 1 miljoen signalen van betalingsachterstanden naar de gemeenten zijn gestuurd in 2024 (1.030.000 signalen).
Meer vroegsignalen water
De stijging in het aantal vroegsignalen komt met name door een stijging in het aantal signalen ontvangen van drinkwaterbedrijven; ten opzichte van 2024 zijn er 85% meer drinkwatersignalen verstuurd. Dit komt omdat een aantal drinkwaterbedrijven, waaronder de grootste speler, zijn overgestapt op maandelijkse facturatie in plaats van een betaling per kwartaal.
Zorgverzekeraars blijven, net als de voorgaande jaren, de meeste vroegsignalen aanleveren; 41% van de signalen is afkomstig van zorgverzekeraars. Dit hoge aandeel wordt onder andere verklaard doordat iedereen in Nederland van 18 jaar en ouder verplicht is een zorgverzekering te hebben die op persoonsniveau wordt afgesloten. Daarnaast is de zorgverzekering één van de eerste rekeningen die niet meer wordt betaald bij beginnende betalingsachterstanden.
Het aandeel van elk van de drie andere branches binnen de vroegsignalering is door het toegenomen aantal drinkwatersignalen inmiddels vergelijkbaar. Ieder levert circa één op de vijf signalen aan.
Ruim 8 op de 10 vroegsignalen wordt opgepakt
83% van de signalen is onderdeel van een melding en wordt opgepakt. De voornaamste redenen waarom een signaal niet wordt opgepakt zijn:
- dat de gemeente het als een onterecht signaal ziet, veelal wanneer men de hoogte van de betalingsachterstand te laag vindt (28%);
- vanwege het feit dat het om een herhaalde melding gaat (25%);
- omdat iemand niet bekend is in het BRP (21%). Bij 3% van de signalen wordt het signaal bij voorbaat niet opgepakt omdat dan al bekend is dat de inwoner bekend is bij schuldhulpverlening en daar verder wordt geholpen.
Per 1000 inwoners zijn er 3,3 meldingen per maand geweest, waarbij één melding kan bestaan uit één of meerdere signalen. Daar komen de meldingen van eindeleveringssignalen nog bovenop.
In totaal − omgerekend voor heel Nederland − hebben bijna 800.000 adressen in 2024 een hulpaanbod ontvangen vanwege een betalingsachterstand. Dit zijn geen unieke adressen; voor 46% van de meldingen geldt dat er in de afgelopen zes maanden al een melding is geweest op hetzelfde adres.
Meer inzet op verschillende contactvormen
Bijna driekwart van de gemeenten (72%) zet vijf of meer verschillende manieren in om inwoners te benaderen (telefoon, huisbezoek, e-mail, sms/WhatsApp, brief, kaart). Het wordt voor gemeenten ook gemakkelijker om verschillende contactvormen in te zetten, doordat er meer contactgegevens bekend zijn. Hoewel de contactgegevens niet altijd kloppen en de gemeenten het graag nog beter zien, is nu wel bij 77% van de meldingen zowel het e-mailadres als het telefoonnummer van de inwoner bekend.
Bij één op de vijf meldingen wordt inwoner bereikt
Gemiddeld is er bij één op de vijf meldingen naar aanleiding van een vroegsignaal daadwerkelijk contact gelegd met de inwoner. Dit betekent dat een inwoner heeft gereageerd op een brief of e-mail, de deur heeft opengedaan en/of de telefoon heeft opgenomen toen er werd (aan)gebeld. Dit bereikpercentage zelf is gelijk aan 2023. In absolute zin zijn er in 2024 wel meer mensen bereikt, aangezien er meer inwoners met een hulpaanbod zijn benaderd vanuit de vroegsignalering. Het gaat om 14% meer mensen dan in 2023, circa 129.000 inwoners.
Het bereik van meervoudige meldingen − waarbij er meerdere signalen op hetzelfde adres in één maand zijn − ligt hoger, op 28%. Bij meldingen met minimaal één eindeleveringssignaal wordt 32% van de inwoners bereikt. Dit bereikpercentage lag in 2023 op 30%. Als we de meldingen met vroeg- en eindeleveringsssignalen samennemen, ligt het gemiddelde bereik op 21%.
Factoren die de kans op het bereiken van de inwoner verhogen zijn:
- Het aantal contactpogingen: bij meldingen met vier of meer contactpogingen wordt 40% van de inwoners bereikt, tegen 16% van degenen met één of twee contactpogingen.
- Het type contactpoging: een persoonlijke benadering is kansrijker dan uitsluitend een schriftelijke (6%), waarbij de kans op succesvol contact telefonisch weer iets hoger ligt (62%) dan bij een huisbezoek (49%).
- De hoogte van de betalingsachterstand: hoe hoger de betalingsachterstand, hoe kansrijker.
- De vastelastenpartner van wie de betalingsachterstand afkomstig is: de kans op het bereiken van een inwoner is bij een signaal van een verhuurder (30%) en energiemaatschappij (25%) hoger dan bij een signaal van een zorgverzekeraar (17%) en drinkwaterbedrijf (10%).
- De leeftijd: de kans om 45-plussers te bereiken is groter dan mensen die jonger zijn.
Kanttekening hierbij is dat er een voorselectie zit in de werkwijze van gemeenten. Zo kiezen veel gemeenten bij relatief hoge betalingsachterstanden vaak voor een andere, intensievere benaderingswijze dan bij inwoners waar de situatie minder ernstig lijkt. Bovendien combineren gemeenten werkwijzen; zo kan een brief voorafgaan aan een persoonlijke benadering, waarbij het resultaat van de eerdere contactpogingen niet altijd wordt geregistreerd.
Het bereik ligt uiteen tussen gemeenten. De meeste gemeenten, 7 op de 10, hebben intern ook geen streefwaarde. Bij navraag wat een reële ambitie qua bereik is om met z’n allen naar te streven, geeft de helft aan dat 40% een haalbaar bereik is om naar te streven. De andere helft noemt een hoger bereikpercentage.
35% van het bereik resulteert in acceptatie van hulpaanbod
Van alle inwoners met wie contact is geweest over de aangeboden hulp, is bij 35% ook geregistreerd dat deze hulp heeft geaccepteerd. Deze geregistreerde hulpacceptatie ligt hoger bij eindeleveringssignalen, gemiddeld op 47%. Gezien de toename in het aantal gemelde inwoners met een betalingsachterstand, is het absolute aantal inwoners dat hulp heeft geaccepteerd in 2024 circa 11% hoger dan in 2023.
Als we kijken naar alle meldingen samen (meldingen met vroeg- en/of laatsignalen) dan wordt bij 37% van de bereikte inwoners ook hulp geaccepteerd. Dit komt neer op een percentage geregistreerde hulpacceptatie van 8% van alle meldingen.
In bijna 8 op de 10 gevallen gaat dit om een quick fix; in de overige gevallen om een verwijzing naar financiële hulpverlening (bijvoorbeeld schuldhulpverlening) of maatschappelijke hulpverlening.
Schuldhulpverlening na vroegsignalering
36% van de gemeenten heeft op dit moment in beeld hoeveel aanmeldingen bij schuldhulpverlening binnen zijn gekomen via vroegsignalering. De meeste gemeenten (58%) hebben niet in beeld of de gemiddelde schuld van personen die via vroegsignalering bij schuldhulpverlening terechtkomen, verschilt van de gemiddelde schuld van degenen die zichzelf aanmelden.
Inleiding
Naar aanleiding van het Ombudsman-onderzoek ‘Hoe eerder, hoe beter’ werken Divosa, NVVK, VNG en (koepels van) vastelastenpartners samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Verbetermaatregelen Vroegsignalering 2025-2027. Het doel is om de uitvoering van vroegsignalering, en daarmee het bereik en de effectiviteit van de aanpak, te verbeteren. In de verbetermaatregelen worden de volgende stappen benoemd:
- Sociaal incasso en andere (inspannings)verplichtingen
- Ontvangen en oppakken van signalen
- Contact met en bereik van de inwoner
- Hulpacceptatie en (door)verwijzing
- Terugkoppeling resultaat van signalen
- Bedreigende situaties en overige signalen
De Verbetermaatregelen Vroegsignalering laten zien dat alle betrokkenen binnen de vroegsignalering − van vastelastenpartners, tot ministeries (wetgeving), softwareleveranciers en gemeenten − een rol hebben in en mede verantwoordelijk zijn voor een succesvolle vroegsignalering. De Verbetermaatregelen worden naar verwachting in juni 2025 gepubliceerd, samen met de kabinetsreactie op de wetsevaluatie van de Wgs (vroegsignalering).
Om de effectiviteit te vergroten, is het belangrijk om inzicht te hebben in de verschillende stappen in het proces van vroegsignalering. Door te monitoren, kunnen betrokkenen met elkaar evalueren en van elkaar leren. Met deze jaarrapportage 2024 − over de vroegsignalering binnen gemeenten in 2024 − wil Divosa gemeenten en de andere betrokkenen bij de vroegsignalering inzicht bieden in de ontvangen signalen (‘de input’), de uitvoering (‘de throughput’) en de resultaten van vroegsignalering (‘de output’).
Doel
Deze rapportage geeft een overkoepelend, landelijk beeld van de situatie en resultaten van de vroegsignalering binnen gemeenten in 2024 en de ervaringen van gemeenten met vroegsignalering. Dit is de vierde jaarrapportage van de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden.
Leeswijzer
In deze rapportage nemen we je stap voor stap mee in het proces van vroegsignalering bij gemeenten: van ontvangen signaal tot geregistreerd hulpaanbod. Elk hoofdstuk gaat in op een onderdeel uit dit proces. Daarmee sluiten we aan bij de stappen uit de Verbetermaatregelen Vroegsignalering. Hierbij komen zowel de ontvangen signalen en het bereik van inwoners als de werkwijze en ervaringen van gemeenten aan bod.
In 2024 heeft Divosa gemeenten gevraagd welke essentiële vraagstukken en thema’s opgenomen moesten worden als verbetermaatregelen. Elk hoofdstuk dat één van de stappen rondom de verbetermaatregelen representeert, eindigt met de meest genoemde suggesties vanuit de gemeenten.
Waar zijn de inzichten op gebaseerd?
In totaal namen in 2024 oplopend van 289 gemeenten (januari) tot 308 gemeenten (december) deel aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden. De cijfers in de rapportage zijn van deze gemeenten afkomstig; zij representeren 94% van de Nederlandse bevolking. Hierbij gaat het om cijfers op basis van data uit de softwareapplicaties van BKR (VPS) en xxllnc Sociaal (xxllnc vroegsignalering, voorheen RIS).
Daarnaast hebben we deelnemende gemeenten in september 2024 gevraagd naar hun werkwijze, ervaringen en mening over ontwikkelingen binnen de vroegsignalering. In totaal vulden 158 gemeenten de vragenlijst in. De uitkomsten daarvan zijn ook gebruikt in deze rapportage.
In de methodologische verantwoording lichten we uitgebreider toe hoe de cijfers tot stand zijn gekomen en hoe we deze cijfers moeten interpreteren.
Focus op de signalen voor alle gemeenten
In de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden kijken we naar vier groepen vastelastenpartners die vroegsignalen aanleveren aan gemeenten:
- woningverhuurders (zowel woningbouwcorporaties als particuliere verhuurders)
- zorgverzekeraars
- drinkwaterbedrijven
- energiebedrijven
Inmiddels lopen er ook diverse experimenten. Bijvoorbeeld met signalen van achterstanden op hypotheken, studiefinanciering (DUO) en de eigen bijdragen Wmo en Wlz, en een experiment met de Belastingdienst en Dienst Toeslagen. Omdat het hier om experimenten gaat met een beperkt aantal gemeenten, laten wij deze buiten beschouwing.
Evaluatie experimenten
Bij twee experimenten heeft er inmiddels een (tussentijdse) evaluatie plaatsgevonden. De bevindingen vind je hier:
Focus op vroegsignalen
Gemeenten ontvangen ook eindeleveringssignalen van energiemaatschappijen. Dit zien wij als ‘laatsignalen’ in plaats van vroegsignalen. We richten ons hoofdzakelijk op de vroegsignalen om een vergelijking met cijfers uit eerdere signalen te kunnen maken. Indien relevant, benoemen we wel hoe de situatie is als ook rekening wordt gehouden met de eindeleveringssignalen.
Focus op relatieve aantallen
Om iets over de landelijke ontwikkeling van het aantal signalen, meldingen en/of contactpogingen te zeggen op basis van de beschikbare data, kijken we naar het aantal signalen per 1.000 of 10.000 inwoners. Het absolute aantal signalen zegt namelijk niet zo veel, omdat het aantal deelnemende gemeenten aan de Divosa Monitor Vroegsignalering is toegenomen (19 nieuwe gemeenten).
In deze rapportage hanteren we begrippen die binnen de vroegsignalering veel worden gebruikt, zoals signalen, meldingen, dossier, contactpoging, hulpacceptatie. In de begrippenlijst aan het einde van deze jaarrapportage vind je een overzicht en de definities van deze begrippen.
Eerdere publicaties over vroegsignalering
- De vroegsignaleringsaanpak van gemeenten onder de loep • 'Kunnen we je helpen?' (Divosa • oktober 2024)
- Signaalreis vroegsignalering • Uitwisseling van de werkwijzen van gemeenten en vastelastenpartners (Divosa • juli 2024)
- Monitor Vroegsignalering Schulden: jaarrapportage 2023 (Divosa • april 2024)
- Publicatie over de ontwikkelingen en ervaringen binnen de vroegsignalering (Divosa • november 2023)
- Leidraad Vroegsignalering (VNG/Divosa)
Deze leidraad geeft gemeenten, naast algemene informatie over vroegsignalering, handvatten bij het monitoren en evalueren van het proces van vroegsignalering, en aanbevelingen voor eenduidige registratie.
Sociale incasso en andere verplichtingen voorafgaand aan het versturen van signaal
Sociale incasso is de eerste stap binnen de Verbetermaatregelen Vroegsignalering en behelst het incassoproces bij schuldeisers: de vastelastenpartners. Deze jaarrapportage richt zich op de resultaten van vroegsignalering bij gemeenten en heeft daarom geen cijfers over sociale incasso.
In de uitvraag richting gemeenten gaven gemeenten echter wel suggesties voor verbetermaatregelen rondom het sociale incassoproces dat wordt uitgevoerd door vastelastenpartners, als stap voorafgaand aan de verzending van signalen aan gemeenten.
Bijna zestig reacties (van de 158 gemeenten die de vragenlijst hebben ingevuld) hadden betrekking op de aanlevering van de signalen richting de gemeenten. Overkoepelend is dit de kern van de suggesties:
Verbetering van het sociale incassoproces
Volgens veel gemeenten moet het sociale incassoproces bij diverse vastelastenpartners verbeterd worden. Zoals twee gemeenten benoemen:
- 'De rol van signaalpartners moet duidelijker worden vastgesteld, wat mogen we van hen verwachten. We willen geen aanvulling zijn op het incassobeleid.'
- 'Geef signaalpartners meer verantwoordelijkheid in het vroegsignaleren van achterstanden en faciliteren om (beter) sociaal te incasseren. Het is nu bij veel signaalpartners een 'moetje' om de incassoprocedure daarna te vervolgen.'
Gemeenten spreken de wens uit dat vastelastenpartners inwoners eerst actief benaderen via meerdere kanalen, waarbij ze inzetten op persoonlijk contact en niet uitsluitend via schriftelijke herinneringen:
- 'Veel schulden kunnen worden voorkomen door het voeren van een sociaal incassobeleid en vorderingen niet door te verkopen en te verzwaren met allerlei kosten. Er zou meer financieel risico bij de afterpay-organisaties moeten liggen. Verder zou elke signaalpartner eerst hun klant ook persoonlijk (dus niet enkel schriftelijk) moeten benaderen en een haalbare oplossing moeten bieden.'
Ook zijn er gemeenten die aangeven dat sociale incasso niet alleen gericht moet zijn op het incasseren van de betalingsachterstand. Ook de vastelastenpartners zouden actief moeten inzetten op het aanbieden van hulp richting de klant (inwoner).
Daarnaast moeten inwoners volgens gemeenten beter worden geïnformeerd door de vastelastenpartner over wat een melding bij de gemeente inhoudt, zodat ze niet verrast of angstig reageren bij een eerste contactpoging.
Betere kwaliteit van signalen
Meerdere gemeenten geven aan dat de kwaliteit van de aangeleverde signalen beter kan. De reacties hebben betrekking op:
- Het moment van aanlevering: Sommige signalen komen te vroeg, waardoor een inwoner nog net op tijd heeft betaald. Terwijl andere pas binnenkomen als de situatie al ernstig is.
- Slepers: De manier waarop verhuurders daarmee omgaan, verschilt. Omdat dit veel voorkomt, is er behoefte aan eenduidige afspraken over de werkwijze rondom slepers.
- Onterechte signalen: Dat er om oneigenlijke redenen signalen naar de gemeente worden gestuurd of dat er een eindeleveringssignaal wordt gestuurd zonder voorafgaand vroegsignaal.
Hieronder staan een aantal voorstellen/reacties die gemeenten zouden willen binnen de verbetermaatregelen:
'Kwaliteit van de melding (vooraf een degelijke sociale incasso door VLP, niet een week na de sluitdatum reguliere meldingen uploaden door de VLP, niet na een melding twee weken later een crisismelding, zoals sommige energieleveranciers doen).'
'Scherpere richtlijnen voor melders hoe om te gaan met het geven van signalen (voorbeeld water: incassokosten worden gewoon in rekening gebracht ondanks melden/ruimere termijn voor het oppakken van een signaal. nu zit er tussen signaal en crisismeldingen soms maar drie weken).'
'Vroegsignalering moet niet té vroeg of onnodig worden ingezet. Dat wekt irritatie en een gevoel van bemoeigemeente op.'
'Daarnaast zien we vaak dat inwoners ook worden gemeld bij een onderling geschil. Ook hier zou meer rekening mee kunnen worden gehouden.'
'Ik merk steeds meer dat melders de verantwoordelijkheden en werkzaamheden uitbesteden aan incassobureau of deurwaarderkantoren. De lijst met melders groeit elke week met steeds meer bijzondere namen. Met als gevolg dat we meldingen krijgen van mindere kwaliteit. Weinig contactgegevens en de melding bij ons gebeurt al op de 1e of de 2e van de maand. Tevens ontstaat er een strakker regime. Veelal krijgt Vroegsignalering maar één melding. Ook al blijft de achterstand bestaan of neemt zelfs toe voor maanden lang. Wij krijgen één melding en daarna raakt deze uit beeld. Dat is niet handig want we zien dat veel inwoners na enige herhaling soms van maanden het gesprek willen. Als we toch tijdens die ene melding contact krijgen en diegene accepteert hulp, zitten we vaak met een kantoor/partij die andere belangen heeft dan de originele melder. Vaak komen we dan in een zeer moeizame "samenwerking".'
Kloppende contactgegevens
Meerdere gemeenten geven aan dat ze graag betere en actuelere contactgegevens zouden willen. Met name meegeleverde telefoonnummers blijken niet altijd te kloppen en/of e-mailadressen worden niet meegeleverd. Hierdoor wordt het moeilijk om inwoners te bereiken.
Kanttekening bij deze reacties is dat de vastelastenpartners afhankelijk zijn van de gegevens die hun klanten (inwoners voor de gemeente) doorgeven. Als zij geen e-mailadres doorgeven of hun telefoonnummer niet aanpassen na wijziging, dan geeft de vastelastenpartner ook ontbrekende of foutieve gegevens door aan de gemeente.
Eén gemeente zegt daarover:
'We ontvangen ontzettend veel signalen zonder e-mailadres of telefoonnummer. Ook zou er een betere registratie moeten zijn van klanten voor energie. Ik begrijp dat als ouders bekend zijn als wanbetaler/schuldenaar, ze soms het contract op naam van hun kind zetten. Voor alle vastelastenpartners zou je een identificatieplicht gekoppeld aan BRP-check moeten hebben. En een verplichte uitvraag voor telefoonnummer en/of e-mailadres.'
Bekendheid geven aan vroegsignalering via vastenlastenpartner
Tot slot noemt een aantal gemeenten dat het belangrijk is dat er vanuit de vastelastenpartners al gecommuniceerd wordt over de vroegsignalering en het doorsturen van een signaal van een betalingsachterstand richting de gemeente:
'Het is belangrijk dat de vastelastenpartners inwoners goed informeren over de procedure die zij uitvoeren. Wij ervaren vaak dat inwoners niet op de hoogte zijn dat ze bij de gemeente worden gemeld en waarom. Om het eerste gesprek fijner te maken voor alle partijen, zou de communicatie vooraf beter moeten zijn. Zo is inwoner bij een eerste contact niet geschrokken, gefrustreerd of overvallen, maar misschien meer bereid om in gesprek te gaan over de situatie.'
'Campagnes van het Rijk dat er vroegsignalering is, hoe dit werkt en dat het 'legaal' is om in dit kader persoonlijke gegevens te delen. Het zou ook fijn zijn als er meer passages over vroegsignalering worden opgenomen op facturen van vastelastenpartners: bijvoorbeeld: als u deze factuur niet kunt betalen, neem dan contact op met ...'
1. Ontvangen signalen
Het gemiddelde aantal vroegsignalen per 1000 inwoners per maand is met 10% toegenomen ten opzichte van 2023. Gemiddeld ontvingen de deelnemende gemeenten in 2024 4,4 vroegsignalen per 1000 inwoners per maand, ten opzichte van 4 in 2023. Omgerekend naar heel Nederland komt dit uit op zo’n 945.000 vroegsignalen in 2024.

1.1 Signalen per type VLP
De stijging in het aantal vroegsignalen komt met name door een stijging in het aantal signalen ontvangen van drinkwaterbedrijven. Meerdere drinkwaterbedrijven, waaronder de grootste speler, zijn overgestapt op maandelijkse facturatie in plaats van een betaling per kwartaal. In plaats van 1x per 3 maanden is er nu dus 1x per maand een mogelijkheid dat klanten hun rekening niet of te laat betalen. Ten opzichte van 2023 hebben drinkwaterbedrijven in 2024 85% meer signalen verstuurd richting gemeenten.

Verhuurders
Het aantal signalen van verhuurders is met 10% gestegen ten opzichte van 2023. Deze stijging kan meerdere oorzaken hebben. Zo kan het zijn dat er meer mensen een betalingsachterstand hebben op hun huurlasten. Een andere verklaring is dat verhuurders een ander meldingsbeleid hebben, bijvoorbeeld dat ze vaker melden of al eerder. Tot slot kunnen er meer verhuurders zijn die sinds 2024 signalen zijn gaan aanleveren. Via het NVVK-ondertekenportaal zijn er in 2024 606 verhuurders bijgekomen. Dit zijn echter veelal verhuurders met een enkele verhuurde of woningen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) heeft het afgelopen jaar erop ingezet om meer bekendheid te geven aan de plicht tot vroegsignalering bij kleine particuliere verhuurders.
Energiemaatschappijen
Het aantal vroegsignalen vanuit energiemaatschappijen is in 2024 met 7% afgenomen ten opzichte van het aantal signalen in 2023. Daarentegen is het aantal eindeleveringssignalen vanuit energiemaatschappijen verder toegenomen (zie volgende paragraaf).
Het kan zijn dat minder mensen een betalingsachterstand op de energierekening hebben, maar dat degenen díe een betalingsachterstand hebben wel minder goed in staat zijn aan de betalingsverplichtingen te voldoen. Dit zou betekenen dat de ernst van de problematiek is toegenomen. De daling in het aantal reguliere energiesignalen kan ook het gevolg zijn van een verandering in de werkwijze van energiemaatschappijen, mogelijk (mede) door de komst van eindeleveringssignalen.
Zorgverzekeraars
Het aantal signalen vanuit zorgverzekeraars is gelijk gebleven ten opzichte van 2023. Zorgverzekeraars blijven, net als in de voorgaande jaren, van alle vastelastenpartners de meeste vroegsignalen aanleveren, zoals onderstaande figuur laat zien. Vier op de tien vroegsignalen is afkomstig van zorgverzekeraars.
Het relatief hoge aandeel wordt waarschijnlijk verklaard door het feit dat iedereen van 18 jaar en ouder verplicht is zelf − op persoonsniveau − een zorgverzekering af te sluiten én te betalen. Er zijn dus meer mensen met een zorgverzekering op hun naam dan met een energie-, drinkwater- of huurovereenkomst. Daarnaast is de zorgverzekering één van de eerste rekeningen die niet meer wordt betaald bij beginnende betalingsachterstanden (Nibud, 2022).
Het aandeel van elk van de drie andere branches binnen de vroegsignalering is inmiddels vergelijkbaar; ieder levert circa één op de vijf signalen aan.

1.2 Eindeleveringssignalen energie
Naast de reguliere vroegsignalen leveren energiemaatschappijen sinds april 2023 ook eindeleveringssignalen aan gemeenten, wanneer zij van plan zijn het energiecontract te beëindigen. Als we deze signalen ook meenemen, komt het gemiddeld aantal signalen per maand uit op 4,8 signalen per 1000 inwoners per maand (tegen 4,4 signalen per 1000 inwoners per maand zonder eindeleveringssignalen). Omgerekend naar heel Nederland betekent dit dat er meer dan 1 miljoen signalen van betalingsachterstanden naar de gemeenten zijn gestuurd in 2024 (1.030.000 signalen).
Van alle energiesignalen is in 2024 30% een eindeleveringssignaal. Dit was in 2023 − sinds de introductie van eindeleveringssignalen in april 2023 − 22%. Hierbij nam het aandeel eindeleveringssignalen gedurende dat jaar toe, van 14%-16% in juni-juli 2023, tot respectievelijk 27%-30% in november-december 2023 (zie onderstaande figuur).
Ook hierbij kunnen we op basis van de cijfers zelf niet zeggen wat de oorzaak is voor het stijgend aantal eindeleveringssignalen. Zo is het mogelijk dat de ernst van de betalingsachterstanden is toegenomen (zie vorige paragraaf). Maar het is ook mogelijk dat energiemaatschappijen het proces , na een opstartfase, nu stabiel hebben ingeregeld.

Op dit moment wordt de 'Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas' herzien, waarmee het ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) wil regelen dat er altijd een vroegsignaal voorafgaat aan een eindeleveringssignaal. Nu kunnen energieleveranciers in bepaalde situaties, zoals bij alleen een betalingsachterstand bij de jaarafrekening, uitsluitend een eindeleveringssignaal sturen. Dit is niet de intentie van de regeling.
In 2024 gold voor 25% van alle meldingen met minimaal één eindeleveringssignaal, dat deze én enkelvoudig én niet opeenvolgend was. Dat betekent dat bij deze eindeleveringssignalen in deze maand én in de 6 maanden daaraan voorafgaand geen ander energiesignaal was geweest. Met de wijziging van de regeling is het streven dat deze situatie minder voorkomt. In 2023 wisselde dit aandeel per kwartaal: in het 2e kwartaal (de eerste periode waarin eindeleveringssignalen werden geleverd aan gemeenten) kwam dit bij 31% van de eindeleveringsmeldingen voor, in het 3e kwartaal bij 21% en in het laatste kwartaal van 2024 bij 17%.
1.3 Veranderingen in de ontvangen signalen
In de voorgaande paragrafen zagen we op basis van de registratiedata dat gemeenten in totaal (in heel Nederland) meer signalen hebben ontvangen. We hebben in september aan de gemeenten ook naar hun eigen ervaring gevraagd, namelijk of zij in 2024 een verandering ervaarden in de signalen die zij ontvangen. Bijna de helft, 47%, heeft een verandering gemerkt.

De veranderingen die deze groep gemeenten heeft opgemerkt, zijn:
- Meer signalen van het drinkwaterbedrijf (‘wijziging in de meldwijze van het drinkwaterbedrijf’).
- Toename in het aantal signalen, van een lichte toename tot een ‘significante’ toename.
- Meer eindeleveringssignalen.
- Meer particuliere verhuurders die melden.
- Meer recidivemeldingen.
- Meer signalen van ondernemers.
2. Het ontvangen en oppakken van signalen
Eén van de stappen in de Verbetermaatregelen Vroegsignalering heeft betrekking op de ontvangen en op te pakken signalen door gemeenten. Doel is dat gemeenten, meer dan nu, een passend hulpaanbod kunnen doen richting de inwoners met een betalingsachterstand, rekening houdend met de beschikbaar gestelde capaciteit van de gemeente. En dat gemeenten ook helderheid hebben in wat ze ontvangen, zodat zij met een uniform beeld signalen kunnen oppakken.
Verbetermaatregelen daarbij zijn:
- Het vergroten van de bekendheid van de herkomst van verschillende soorten signalen.
- Inzetten op effectieve, doelgroepgerichte aanpakken.
- Verrijken van signalen binnen de vroegsignalering.
Om een beter beeld te krijgen van wat gemeenten hier al van weten en op doen, kijken we in dit hoofdstuk naar specifieke aspecten die te maken hebben met deze verbetermaatregelen. We gaan in op de aanpak rondom signalen over ondernemers en huishoudens met minderjarige kinderen. Daarna gaan we in op het inzetten van bekende gegevens binnen de gemeente bij de opvolging van signalen.
2.1 Signalen over ondernemers
Het Ministerie van SZW heeft in 2024, in afstemming met de VNG, de situatie rondom het opvolgen van signalen over ondernemers verhelderd, om zo onduidelijkheden weg te nemen. Paragraaf 3.6 van de Leidraad Vroegsignalering is hierop aangescherpt. De stelregel is: als het gaat om een natuurlijk persoon, dan moet het vroegsignaal worden opgepakt, ongeacht of het signaal met een woonadres of bedrijfsadres binnenkomt en ongeacht of het signaal met de bedrijfsnaam of persoonsnaam binnenkomt.

Uit: Leidraad Vroegsignalering (VNG, 2025)
In de praktijk zien we dat de meeste gemeenten de signalen op bedrijfsadressen wel oppakken, zo laat onderstaande figuur zien. Echter, niet alle gemeenten doen dat:
'Wij krijgen helaas meldingen van zzp'ers tussen de reguliere meldingen. Wij filteren dit zelf en vaak valt het op door de naam van het bedrijf of de hoogte van de achterstand. Een bedrijfsadres (of soms zelfs naam, ja, we ontvangen van meldende partijen ook snackbar x of loodgietersbedrijf y) pakken we niet op, wel op woonadressen van zelfstandig ondernemers.'

Bij ‘anders’ geven respondenten onder andere aan dat dergelijke signalen worden doorgezet naar een collega die zich bezighoudt met ondernemers, of dat de inwoner doorverwezen wordt naar schuldhulp voor ondernemers.
Vragen en onduidelijkheden rondom signalen over ondernemers
We hebben gemeenten gevraagd in hoeverre het voldoende duidelijk is wat er van hen wordt verwacht ten aanzien van signalen over ondernemers. Ook om te weten in hoeverre hier binnen de Verbetermaatregelen nog extra aandacht voor moet zijn.
Sommige gemeenten geven aan dat de leidraad duidelijk is en dat er op dit moment geen vragen of onduidelijkheden leven. Anderen hebben juist behoefte aan extra informatie, zoals een uitleg per mail, een webinar, een online sessie of een routekaart.
Er is bijvoorbeeld onduidelijkheid over hoe je om moet gaan met signalen waarbij een ondernemer in een andere gemeente woont. Of wanneer een melding op een privépersoon binnenkomt, maar het adres zakelijk is. Ook wordt het lastig gevonden om op basis van een signaal te bepalen of het om een natuurlijk persoon of een rechtspersoon gaat. Gemeenten benoemen dat het niet altijd zichtbaar is in systemen om wat voor type bedrijf het gaat en of iemand persoonlijk aansprakelijk is. Ook is het vaak lastig om vooraf te achterhalen of een ondernemer woonachtig is in de gemeente; dit wordt vaak pas duidelijk na contact.
Sommige gemeenten geven aan dat ze ondernemers doorverwijzen naar een ondernemersloket of de Bbz, maar anderen ervaren dat het hulpaanbod voor ondernemers binnen de gemeente beperkt is. Er is behoefte aan handvatten en uitleg over hoe ondernemers het beste benaderd kunnen worden. Ook is er behoefte aan het onderling uitwisselen van ervaringen over het hulpaanbod aan ondernemers.
2.2 Signalen over huishoudens met minderjarige kinderen
Het Rijk en drinkwaterbedrijven moeten hun beleid aanpassen, om kinderen beter te beschermen tegen afsluiting van drinkwater. Dit naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak en een Kamermotie uit 2023, waarin staat dat het onaanvaardbaar is dat huishoudens worden afgesloten van water, met name wanneer er kinderen in het spel zijn.
Voor Divosa is dit aanleiding geweest om gemeenten te vragen hoe zij omgaan met signalen over huishoudens met minderjarige kinderen. Onderstaande figuur laat zien dat dit wisselend is. 44% van de gemeenten hebben een speciale aanpak voor huishoudens met minderjarige kinderen. Een vergelijkbaar deel (42%) niet. Een gemeente benoemt als reden daarvoor: 'Wij behandelen alle signalen met zorg. Indien wij ermee bekend zijn dat er minderjarige kinderen betrokken zijn, nemen wij dat in onze doortastende aanpak mee.'
Bij ‘anders’ geven gemeenten aan dat het bij hen niet op voorhand bekend is of er minderjarige kinderen aanwezig zijn. Niet alle gemeenten hebben een BRP-koppeling (ongeveer de helft in het voorjaar 2024), wat het moeilijker maakt om dat inzichtelijk te krijgen.

Specifiek de betalingsachterstanden van het drinkwaterbedrijf kunnen relatief laag zijn. De vraag is in hoeverre de gemeente daar rekening mee houdt in relatie tot het feit dat huishoudens met minderjarige kinderen niet zomaar afgesloten mogen worden.
Het merendeel van de gemeenten (53%) houdt daar niet expliciet rekening mee; voor signalen van het drinkwaterbedrijf gelden bij hen dezelfde criteria als voor elk ander type signaal. 36% van de gemeenten benoemt dat ze er wel rekening mee houdt, op de volgende manier:
- Signalen van het drinkwaterbedrijf kunnen niet uitvallen (10%).
- De ondergrens geldt niet voor signalen van het drinkwaterbedrijf (8%).
- Inwoners met een signaal van het drinkwaterbedrijf worden altijd persoonlijk benaderd (6%).
- Inwoners met een signaal van het drinkwaterbedrijf worden persoonlijk benaderd als er minderjarige kinderen in huis zijn (4%).
- Signalen van het drinkwaterbedrijf komen in een apart bakje, waarbij per signaal maatwerk wordt geboden (2%).
- Overig (7%).
Bij ‘anders’ wordt herhaaldelijk aangegeven dat men (nagenoeg) geen signalen van het drinkwaterbedrijf ontvangt. Dit lijkt haaks te staan op de constatering in het vorige hoofdstuk over het stijgend aantal watersignalen. Echter, er zijn grote verschillen in de aanlevering van vroegsignalen tussen drinkwaterbedrijven. Gezien het feit dat drinkwaterbedrijven ieder een eigen regio bedienen, zijn er gebieden waar gemeenten meer signalen van het drinkwaterbedrijf ontvangen dan de gemeenten in andere regio’s.
2.3 Controleren van bekendheid inwoner binnen gemeenten
Officieel mag de gemeente voorafgaand aan een hulpaanbod niet nagaan of iemand al bekend is binnen de gemeente, met uitzondering van bekendheid bij de schuldhulpverlening. Bijna de helft van de gemeenten doet dit ook niet. Tegelijkertijd doet vier op de tien dit wel voorafgaand aan persoonlijk contact (telefonisch of via een huisbezoek). Een kwart doet dit af en toe, hoofdzakelijk als ze het vermoeden hebben dat er meer speelt, of als er een vermoeden is van agressief gedrag, bijvoorbeeld vanwege een ‘rode vlag’ bij het adres. Eén gemeente benoemt dat ze dit doen bij een recidive bij huurschuld en de inwoner is niet te bereiken.
Bij ‘anders’ benoemt men:
- dat men wel kijkt of iemand participatiewetgerechtigde is, maar niet naar de betrokkenheid van het sociaal team, jeugdzorg, enzovoort;
- dat de vroegsignaleerder ook werkzaam is binnen het sociaal team, waardoor de medewerker automatisch op de hoogte is of een inwoner al bekend is bij de gemeente;
- dat er geen systemen worden geraadpleegd, maar dat de vroegsignaleerders de ruimte delen met het sociaal team en het team Inkomen;
- dat men screent op het veiligheidsrisico.

Ruim driekwart van de gemeenten die niet nagaan of de inwoner met een betalingsachterstand bekend is bij de gemeente (77%), zou wel willen dat dit kan. Binnen de Verbetermaatregelen zal gekeken worden wat de wettelijke mogelijkheden zijn.
3. Meldingen
83% van de signalen is onderdeel van een melding en wordt opgepakt. Er zijn verschillende redenen waarom signalen niet worden opgepakt. Onderstaande figuur geeft dit weer.
Het aandeel signalen dat niet binnen de vroegsignalering zelf wordt opgepakt, omdat men al bekend is bij schuldhulpverlening, is beperkt: 3%. Kanttekening daarbij is dat hier alleen de signalen worden meegenomen die via een automatische SHV-controle naar voren komen. Er zijn ook veel gemeenten die later in het proces, tijdens het oppakken van de meldingen/dossiers, erachter komen dat iemand al bekend is bij schuldhulpverlening. In dat geval wordt op dat moment teruggekoppeld aan de vastelastenpartner dat een inwoner al bekend is bij schuldhulpverlening.
Het aandeel van de andere redenen om een signaal niet op te pakken, verschilt niet sterk; het ligt tussen de 21% en 28%. Een signaal wordt als ‘onterecht’ gezien als de gemeente een bepaald drempelbedrag hanteert. In 2024 hanteerde ruim zes op de tien gemeenten een drempelbedrag bij het opvolgen van signalen. Van de gemeenten met een vast drempelbedrag, hanteert de helft van deze gemeenten een bedrag van € 75 of minder. De andere helft heeft een grensbedrag van meer dan € 75.

Bij één op de vijf niet-opgepakte signalen is de oorzaak dat de inwoner niet bekend is in het BRP van de gemeente. Dit is circa 3%-4% van alle signalen. Ook hierbij de kanttekening dat er gemeenten zijn die geen automatische BRP-controle hebben (ongeveer de helft in het voorjaar 2024). Zij kunnen er bij het opvolgen van het signaal achter komen dat iemand niet in de gemeente woonachtig is. Deze signalen komen niet terug bij het onderdeel ‘BRP-uitsluiting’, maar worden gezien als signaal dat is opgepakt.
In de praktijk blijkt de helft van de gemeenten de signalen die uitvallen via de automatische BRP-controle, standaard te controleren. 17 procent doet dit als er genoeg tijd is. Eén op de zes gemeenten met een BRP-koppeling doet niets met de uitgevallen signalen. Tot slot benoemt één op de zes iets anders. Zo noemt een aantal dat zij wel kijken en alleen met een deel van deze signalen wat doen. Ook gebruikt een aantal gemeenten pas net de BRP-koppeling en is het voor hen te vroeg om er iets over te zeggen.
Verbeterinitiatief BRP-controle
In 2024 is er op initiatief van de NVVK een werkgroep ‘BRP-uitval’ gestart, met daarin naast NVVK een aantal gemeenten, Eneco en Vitens, VNG, Divosa, xxllnc sociaal en BKR. In een aantal bijeenkomsten is gekeken hoe het komt dat bepaalde signalen vanwege een BRP-controle onterecht ‘uitvallen’ en hoe we dit kunnen voorkomen. We willen immers voorkomen dat signalen als gevolg hiervan onterecht niet worden opgepakt en de inwoner niet de hulp aangeboden krijgt die wellicht wel nodig is.
Vijf aandachtspunten voor gemeenten die naar voren zijn gekomen, zijn:
- de juistheid van de te verwerken gegevens nagaan;
- ‘uitval’ na een geautomatiseerde BRP-check controleren;
- een signaal over een overleden inwoner opvolgen;
- een signaal over een minderjarige opvolgen;
- een verhuizing (‘geen inwoner meer’) terugkoppelen aan de vastelastenpartner.
Lees hier meer over de vijf voorlopige bevindingen van dit verbeterinitiatief. Het verbeterinitiatief wordt in 2025 voortgezet, waarbij onder andere nog gekeken zal worden naar de terugkoppeling van de diverse situaties aan de vastelastenpartners.
3.1 Aantal meldingen
Per 1000 inwoners zijn er 3,3 meldingen per maand geweest, waarbij één melding kan bestaan uit één of meerdere signalen. Omgerekend naar heel Nederland zou dit gaan om 705.500 meldingen/adressen bestaande uit één of meerdere vroegsignalen waarbij een hulpaanbod is gedaan. Daar komen de meldingen van eindeleveringssignalen nog bovenop. Dit waren er in totaal, omgerekend voor heel Nederland, ongeveer 91.400.
In totaal hebben tegen de 800.000 adressen in 2024 een hulpaanbod ontvangen vanwege een betalingsachterstand. Dit zijn geen unieke adressen; er zijn adressen die in 2024 meerdere keren een hulpaanbod hebben ontvangen. Dit geldt voor de ‘opeenvolgende’ meldingen (zie paragraaf ‘type meldingen’).
3.2 Type meldingen
Voor de helft van de meldingen geldt dat ze enkelvoudig niet-opeenvolgend zijn. Op deze adressen zijn er dus in diezelfde maand én in de afgelopen zes maanden geen andere signalen van betalingsachterstanden gemeld door één van de vier vastelastenpartners die betrokken zijn bij de vroegsignalering.
Twee of meer signalen op hetzelfde adres in dezelfde maand komen relatief weinig voor; dit geldt voor 8,5% van alle meldingen. Wel komt het regelmatig voor (in 46% van de gevallen) dat er in het afgelopen halfjaar al eerder meldingen waren op hetzelfde adres. Dit kan om een betalingsachterstand bij dezelfde of bij een andere vastelastenpartner zijn. De verdeling van het type meldingen is vergelijkbaar met 2023.
Het type melding is naast de hoogte van de betalingsachterstand bij de meeste gemeenten een criterium voor de manier van opvolging van de meldingen. De wijze waarop gemeenten met opeenvolgende meldingen omgaan, verschilt.

Enkelvoudige, meervoudige en opeenvolgende meldingen
Een melding kan bestaan uit meerdere signalen. Nadat een gemeente signalen heeft ontvangen, wordt gekeken of er een ‘match’ is tussen de signalen. Bij het matchen wordt gekeken of er voor hetzelfde adres meerdere signalen zijn ontvangen. Er is dan sprake van een meervoudige melding.
Ook kun je in de systemen zien of er sprake van ‘opeenvolgendheid’. Hiervan is sprake als er in de afgelopen zes maanden op hetzelfde adres nog een signaal ontvangen is. Een melding kan zowel meervoudig als opeenvolgend zijn, wanneer op hetzelfde adres in een maand twee signalen komen én er in het afgelopen half jaar ook al minimaal één signaal is ontvangen.
4. Hoogte betalingsachterstanden
Bij het merendeel van de meldingen gaat het om een betalingsachterstand van 250 tot 1000 euro: bij 34% bedraagt deze 250 tot 500 euro, en bij 23% 500 tot 1.000 euro.
De verdeling van de hoogte van de betalingsachterstanden is nagenoeg gelijk aan 2023. Er zijn iets meer bedragen tot 100 euro (11% in plaats van 7% van de vroegsignalen). Dit komt waarschijnlijk doordat er afgelopen jaar meer betalingsachterstanden van drinkwaterbedrijven zijn gemeld, wat over het algemeen lagere bedragen zijn dan die van de drie andere typen vastelastenpartners.
Dat het het aantal meldingen met bedragen tot honderd euro niet harder is toegenomen, komt mogelijk doordat het merendeel van de gemeenten een drempelbedrag hanteert. Hierdoor wordt een groot deel van de signalen met lage bedragen niet opgepakt en zien we ze ook niet terug in onderstaande figuur.
Onderstaande figuur heeft betrekking op de meldingen (niet de losse signalen) waaraan daadwerkelijk opvolging is gegeven.

Verschil in betalingsachterstanden bij vroeg- en laatsignalen
Bovenstaande figuur laat duidelijk zien dat het bij meldingen bestaande uit één of meerdere laatsignalen (hoofdzakelijk eindeleveringssignalen energie) (1), om hogere bedragen gaat. Van deze meldingen gaat het bij 35% om een bedrag van € 1.000 of meer.
Verschil tussen enkelvoudige en meervoudige meldingen
De hoogte van de betalingsachterstand bij enkelvoudige meldingen ligt begrijpelijkerwijs lager dan die van meervoudige meldingen. Waar bij enkelvoudige meldingen de hoogte van de gemelde achterstand bij 13% meer dan € 1.000 is, geldt dit voor 41% van de meervoudige meldingen.
Voetnoot
- Veruit de meeste laatsignalen in de data zijn eindeleveringssignalen (89%). Een klein gedeelte bestaat uit laatsignalen van verhuurders; dit zullen signalen van dreigende huisuitzettingen zijn. CAK-signalen zijn niet meegenomen.
4.1 Leeftijdsverdeling
De leeftijdsverdeling van inwoners gemeld met betalingsachterstanden is in 2024 vergelijkbaar met voorgaande jaren. Ook in 2024 komen bij de 26- tot 45-jarigen de meeste betalingsachterstanden voor. Iets meer dan de helft van alle betalingsachterstanden die binnen de vroegsignalering worden opgepakt, zijn afkomstig van inwoners in deze leeftijdscategorie.

Voor een gemeente is het relevant om de leeftijd van degene met een betalingsachterstand te weten. Bij een derde van de gemeenten speelt de leeftijd een rol bij de aanpak. Hierbij zitten er verschillen in:
- de mate van prioritering: bijvoorbeeld dat signalen van jongeren sneller worden opgepakt en dat men actiever is om jongeren echt te bereiken;
- de manier van benaderen: bij jongeren wordt sneller een WhatsApp bericht of sms gestuurd en zo laat mogelijk een brief. Bij AOW-gerechtigden weer minder snel een e-mail. Sommige gemeenten hebben (ook) een specifieke jongerenaanpak en/of een jongerenwerker die de vroegsignalen van jongeren oppakt;
- de teksten zelf: bij jongeren sneller in je-vorm en ouderen in u-vorm aanspreken. Bij AOW-gerechtigden ook verwijzen naar Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s). Eén op de tien gemeenten heeft voor specifieke doelgroepen een aparte brief.
5. Het contact leggen met inwoners
Gemeenten proberen op allerlei manieren contact te leggen met inwoners met een betalingsachterstand. Uit een uitvraag onder gemeenten in het voorjaar van 2024 blijkt dat 72% van de gemeenten vijf of meer verschillende vormen van contact inzet: van brief, huisbezoek en telefoon, tot Whats App, sms’jes en e-mails.
Elk jaar neemt de beschikbaarheid van telefoonnummers en e-mailadressen bij de aangeleverde meldingen toe. In 2024 waren bij 77% van de meldingen zowel het telefoonnummer als het e-mailadres bekend, tegen 68% in 2023. Dit kan overigens nog steeds betekenen dat het telefoonnummer niet klopt. In 8% van de gevallen waren beide contactgegevens niet aanwezig. Dit was in 2023 nog bij 14% van de meldingen en in 2022 bij 19% van de meldingen het geval.

5.1 Type contactpogingen
Van alle contactpogingen waarbij de contactvorm is geregistreerd, komen het sturen van brieven, e-mails en telefoontjes het meeste voor. Deze worden althans het meeste geregistreerd. Het komt voor dat er wel een contactpoging is gedaan, maar dat dit niet is vastgelegd in VPS of xxllnc Vroegsignalering . Dit kan verschillende oorzaken hebben:
- Geen registratie van contactpoging bij automatische berichten.
- Registratie in ander systeem waarbij alleen het eindresultaat in xxllnc Vroegsignalering of VPS wordt benoemd.
- Eén contactpoging registreren bij herhaalde pogingen via dezelfde benaderingswijze.
- Hanteren van ‘bundels’ van contactvormen en dit als één contactpoging registreren.
- Medewerker vergeet contactpogingen te registreren.
- Alleen registratie van het contact bij daadwerkelijk contact, dus geen contactpogingen.
- Alleen registratie tot het eerste contact en vervolgcontactmomenten, zoals een bezoek op kantoor, niet.
Onderstaand figuur geeft dus niet volledig de praktijk weer. Het is echter wel zo dat zeven op de tien gemeenten aangeeft dat zij in principe alle contactpogingen registreert. Bij de meerderheid zijn de registraties dus een weerspiegeling van hun daadwerkelijke inspanningen om inwoners te bereiken.

5.2 Toename in aantal contactpogingen
De figuur in de vorige paragraaf geeft weer welk aandeel van alle contactpogingen via een huisbezoek of brief verloopt. Aanvullend hebben we per contactvorm het aantal contactpogingen per 10.000 inwoners in 2024 vergeleken met het aantal in 2023. In totaal zijn er 7% meer contactpogingen geregistreerd dan in 2023. Dit verschilt per type contactvorm:
- Er zijn minder huisbezoeken gedaan; in 2024 zijn circa 10% minder huisbezoeken geregistreerd dan in 2023.
- Het aantal verstuurde én geregistreerde WhatsApp-berichten is met 28% toegenomen, evenals het aantal e-mails (stijging van 24%) en telefoontjes (13%).
- Het aantal verstuurde brieven is vergelijkbaar.
Kanttekening bij deze vergelijking is dat het niet zozeer hoeft te liggen aan een daadwerkelijke verandering in het aantal contactpogingen per contactvorm, als wel een verandering in de registratie ervan. Zo is bijvoorbeeld het aantal contactpogingen dat als ‘anders’ is geregistreerd, met een derde afgenomen. We weten (helaas) niet welk van deze aspecten de stijging in het aantal geregistreerde contactpogingen verklaart.
5.3 Meeste contact na persoonlijke benadering
Van alle manieren waarop de vroegsignaleerder contact kan zoeken met een inwoner, is een persoonlijke benadering het meest succesvol. Van alle contactpogingen (in plaats van de meldingen zelf), zien we dat 47% van de telefonische contactpogingen en 31% van de huisbezoeken resulteert in het daadwerkelijk bereiken van de inwoner.
Percentage contactpogingen waarbij een inwoner wordt bereikt (‘succesvolle contactpoging’), naar type contact
Contacttype | % contactpogingen waarbij geregistreerd is of contactpoging wel/niet succesvol is | % succesvolle contactpogingen (o.b.v. contactpogingen waarbij geregistreerd is of inwoner wel/niet is bereikt) | % succesvolle contactpogingen (o.b.v. alle contactpogingen) |
Huisbezoek (n=38.425) | 98% | 31% | 31% |
Telefoon (n=121.003) | 98% | 47% | 46% |
Sms/WhatsApp (n=18.324) | 29% | 21% | 6% |
E-mail (n=127.994) | 53% | 16% | 9% |
Brief/kaart (n=94.221) | 41% | 5% | 2% |
Anders (n=26.502) | 44% | 19% | 9% |
Totaal (n=426.469) | 51% | 24% | 20% |
Kanttekening is dat er verschillen zijn in de mate waarin de resultaten van de contactpogingen van de verschillende benaderingswijzen worden geregistreerd. Terwijl bij huisbezoeken en telefonische contacten de uitkomst van (nagenoeg) alle contactpogingen is geregistreerd, is het bij sms’jes en brieven bij een meerderheid van de pogingen onbekend of een inwoner al dan niet is bereikt (zie bovenstaande tabel).
Bovendien kan een contact met de inwoner het gevolg zijn van een eerdere contactpoging. Als een inwoner bijvoorbeeld belt naar aanleiding van een brief, komt het voor dat een gemeente bij het telefonische contact registreert dat de inwoner is bereikt, en niet bij de brief. Terwijl de inwoner wel contact heeft opgenomen naar aanleiding van de brief. Het effect van de brief is dan niet zichtbaar in de cijfers.
5.4 Veranderingen in aanpak
In de uitvraag in september hebben we gemeenten gevraagd of zij in de 9 maanden ervoor (dus sinds begin 2024) een verandering hebben doorgevoerd in hun werkwijze. 63% van de gemeenten heeft dat in meer of mindere mate gedaan.

De veranderingen zitten in:
- de benaderingswijze: meer proactief benaderen, het inzetten van diverse communicatievormen, de inzet van Certin om telefonisch contact te leggen, minder brieven;
- de opvolging van signalen: intensievere opvolging;
- contactmogelijkheden: een aparte telefoon voor vroegsignalering waarmee ook appjes gestuurd kunnen worden;
- de criteria voor het benaderen van personen;
- de inzet op vroegsignalering met toegewijde professionals: een apart team of persoon specifiek gericht op vroegsignalering; minder een neventaak;
- pilots: bijvoorbeeld door samen met maatschappelijk partner huisbezoeken af te leggen, specifieke benadering voor jongeren.
Bij 45% van degenen waar de aanpak (enigszins) is veranderd, is het nog te vroeg om te beoordelen of dit tot veranderingen in het bereik, de hulpacceptatie of in het contact met inwoners heeft geleid. Eén op de vier merkt wel dat dit is veranderd en 11% merkt geen verschil.
We hebben gekeken of er een verschil zit in het gemiddelde bereikpercentage tussen gemeenten die wel hun aanpak hebben veranderd en degenen die dat niet hebben gedaan. Dit verschil is niet significant, wat mede komt doordat de groepen gemeenten die worden vergeleken niet heel groot zijn.
5.5 Contact met vastelastenpartner voorafgaand aan benadering inwoner
In meerdere signaalreizen in 2024 kwam naar voren dat er gemeenten zijn die voorafgaand aan het persoonlijk benaderen van inwoners, contact zoeken met de vastelastenpartner. Dit met als doel om na te gaan of de betalingsachterstand nog aanwezig is. Er zijn vastelastenpartners die dat ongewenst vinden, omdat dit veel werk kost. Bovendien benoemen zij dat de vroegsignalering niet zozeer erover gaat of die specifieke betalingsachterstand reeds is betaald, maar om het feit dat er betalingsachterstanden zijn (geweest) op de vaste lasten. Vroegsignalering zou om het bredere plaatje moeten gaan.
Om na te gaan in welke mate deze werkwijze plaatsvindt bij gemeenten, hebben we dit nagevraagd. De meeste gemeenten, 54%, nemen (nagenoeg) nooit voorafgaand aan het contact leggen met de inwoner contact op. Drie op de tien doet dit soms, met name:
- als er twijfel is over de hoogte van het bedrag of het aantal maanden van de betalingsachterstand;
- als de vastelastenpartner een opmerking bij het signaal heeft gezet;
- bij crisismeldingen;
- bij meldingen van een verhuurder, met name de woningbouwcorporatie.
Bij ‘anders’ komen vergelijkbare antwoorden terug. Hierin geeft men (ook) aan contact op te nemen als er sprake is van crisismeldingen, om na te gaan of er nog steeds sprake is van een crisissituatie. Ook benoemt men hier dat men dit alleen bij de woningbouwcorporatie doet, en niet bij andere vastelastenpartners.

5.6 Het juiste moment van contactleggen
Na vier jaar vroegsignalering zijn gemeenten nog steeds zoekende naar wat het meest effectief is om de inwoner te bereiken. Niet alleen de benaderingswijze speelt daarin een rol, maar ook het moment waarop met iemand contact wordt gelegd. Als het hulpaanbod te vroeg komt, is iemand mogelijk niet ontvankelijk voor hulp. Het hulpaanbod moet ook niet te laat komen, om te voorkomen dat een betalingsachterstand (te veel) oploopt.
We hebben de gemeenten gevraagd wat volgens hen het beste moment is om een inwoner te benaderen met een hulpaanbod. De antwoorden zijn in drieën te verdelen:
- Zo vroeg mogelijk (ca. 30%).
- Na circa twee maanden achterstand (ca. 30%).
- Wanneer de druk voelbaar wordt (ca. 20%).
Ook benoemt circa één op de vijf gemeenten dat het lastig is om te zeggen, omdat het per inwoner en situatie verschilt. Zoals één van de gemeenten zegt: 'Die inschatting is naar mijn idee nauwelijks te maken. Dit is van zoveel factoren in het leven van de inwoner afhankelijk. Maar absolute meerwaarde is ook dat de inwoner weet dat we er zijn, als deze zover is om wél hulp te accepteren.'
Zo vroeg mogelijk
De gemeenten die voor een vroege aanpak pleiten, geven aan dat ze met het eerste contact een zaadje kunnen planten, waardoor inwoners later alsnog openstaan voor hulp. Bijvoorbeeld: 'Wij merken dat inwoners onze correspondentie vaak bewaren en op een later moment alsnog hulp vragen.'
Een ander argument is dat herhaling van het contactmoment helpt bij het accepteren van hulp: 'Zo vroeg mogelijk beginnen. Mogelijk is er herhaling nodig, zodat het contact al beter gelegd is.'
Sommige professionals vinden dat er geen risico is om te vroeg te zijn, omdat het in elk geval zorgt voor bewustwording: 'Je kunt nooit te vroeg zijn, en als we te vroeg zijn, dan is er in ieder geval contact geweest.'
Na twee maanden achterstand
Een andere groep vindt dat het moment van circa twee maanden betalingsachterstand een logisch moment is om hulp aan te bieden. Een veelgenoemde reden is dat het voorkomt dat inwoners onnodig vroeg benaderd worden, terwijl ze hun problemen nog zelfstandig kunnen oplossen. Bijvoorbeeld: 'Zo wordt de groep die achterstanden heeft in verband met een uitkering of wijziging van baan, niet onnodig benaderd."
Ook wordt aangegeven dat woningcorporaties soms al na één maand signaleren als er vermoedens van zorgproblemen zijn. Er is dus enige flexibiliteit in deze aanpak: 'Na twee maanden achterstand, maar soms eerder als er andere signalen zijn.'
Wanneer druk voelbaar wordt
Een derde groep vindt dat contactmomenten pas effectief zijn als de druk op de inwoner toeneemt. Zij wijzen erop dat veel mensen pas in actie komen als de gevolgen van hun betalingsachterstand dreigen te escaleren. Een voorbeeld hiervan is: 'De meeste mensen gaan pas in op ons contact als de druk hoog is. Bij beginnende problemen denken ze dat ze het zelf nog kunnen oplossen.'
Ook wordt genoemd dat dit vooral speelt bij kwetsbare gezinnen: 'Juist bij gezinnen waar meer speelt, wordt pas hulp geaccepteerd als de situatie dreigt te escaleren, bijvoorbeeld bij dreigende woninguitzetting of afsluiting van energie.'
Een ander concreet voorstel is om in te grijpen rond de 60 dagen achterstand, omdat op dat moment deurwaarders dreigen te worden ingeschakeld: 'Een inwoner moet wel voelen dat er iets moet gebeuren.'
5.7 Suggesties voor de Verbetermaatregelen Vroegsignalering
Rondom het contact (leggen) met inwoners hebben de gemeenten een aantal suggesties gedaan voor de Verbetermaatregelen Vroegsignalering:
- Algemene communicatie over vroegsignalering: Veel gemeenten merken dat inwoners niet altijd goed op de hoogte zijn van vroegsignalering en daardoor schrikken van het eerste contactmoment. Dit kan leiden tot weerstand, frustratie of wantrouwen. Om dit te voorkomen, is betere communicatie nodig over wat vroegsignalering inhoudt en waarom een inwoner wordt benaderd. Gemeenten willen inwoners beter voorbereiden op contact, bijvoorbeeld door vroegsignalering meer bekendheid te geven in de media of op facturen van vastelastenpartners.
- Meer maatwerk: Sommige meldingen zijn te licht om direct op te acteren, terwijl andere juist eerder hadden moeten komen.
- Inzet ervaringsdeskundigen: Het inzetten van ervaringsdeskundigen zou kunnen helpen bij het verlagen van de drempel voor hulpacceptatie.
- Gegevensuitwisseling: Gemeenten ervaren de huidige AVG-regels als beperkend. Ze zouden versoepeld moeten worden om betere gegevensuitwisseling mogelijk te maken.
6. Het bereiken van inwoners
Van alle meldingen in 2024 is bij 19% van de meldingen contact geweest met een inwoner. Er zijn ook meldingen waarbij geen contactpogingen zijn geregistreerd. Als we deze meldingen buiten beschouwing laten en dus uitsluitend kijken naar de meldingen met minimaal één contactpoging, dan ligt het bereik op 21%. Met circa één op de vijf inwoners wordt dus daadwerkelijk succesvol contact gelegd via vroegsignalering.
Het bereik is daarmee relatief gelijk aan het geregistreerde bereik in 2023, ook 21% bij de meldingen met minimaal één contactpoging en 19% van alle meldingen. Echter, het aantal vroegsignalen is toegenomen. Dat zien we ook terug in het aantal meldingen. Omgerekend naar heel Nederland is in 2024 met circa 129.300 inwoners met uitsluitend vroegsignalen contact gelegd, tegen 120.000 inwoners in 2023. Dat is een stijging van 8%. Als daar ook nog de eindeleveringssignalen bij worden opgeteld, dan is het aantal inwoners waarmee contact is gelegd met 14% toegenomen.
Wat verstaan we onder bereik(t)?
Hiermee bedoelen we dat er contact is geweest. Een inwoner heeft gereageerd op een brief of e-mail, heeft de telefoon opgenomen of de deur opengedaan toen er werd (aan)gebeld.
Er is dus een reactie gekomen of de inwoner en vroegsignaleerder zijn daadwerkelijk met elkaar in gesprek geweest.
6.1 Verschillen in bereik tussen gemeenten
Onderstaande figuur laat zien welk deel van de gemeenten een bepaald bereik heeft. Bij 18% van de gemeenten wordt in 20% tot 29% van de meldingen contact gelegd met de inwoner. Bij 21% ligt het bereik op 30% of hoger als het gaat om meldingen met uitsluitend vroegsignalen.

6.2 Bereik laatsignalen
De figuur in de vorige paragraaf laat een duidelijk verschil zien tussen meldingen met uitsluitend vroegsignalen − waar we in dit rapport hoofdzakelijk naar kijken − en laatsignalen. Het bereikpercentage ligt daar gemiddeld op 32%, tegen 19% bij de vroegsignalen.
Dit kan enerzijds komen doordat inwoners in die situatie meer nood en urgentie ervaren en dus ontvankelijker zijn voor hulp. Anderzijds zien we dat zeven op de tien gemeenten bij de manier van opvolging meeweegt of het gaat om een vroegsignaal of eindeleveringssignaal. De benaderingswijze (het aantal of het soort ingezette contactvormen) kan dus verschillen, wat invloed heeft op het bereik (zie hierna).
Het bereikpercentage van laatsignalen lag in 2023 op 30%. Als we de meldingen met vroeg- en laatsignalen samennemen, ligt het gemiddelde bereik op 21%.
6.3 Kenmerken van meldingen met een hoger bereik
Op basis van de data over 2023 en de eerste drie kwartalen van 2024 hebben we gekeken welke factoren de kans op het bereiken van een inwoner (‘contact’) verhogen. Hierbij hebben we zowel aspecten meegenomen over de betalingsachterstand (de hoogte en het soort achterstand) als de contactpogingen (de contactvorm en de frequentie) en de inwoner (de leeftijd).
Bij deze analyse hebben we bovengenoemde aspecten tegelijkertijd meegenomen. Hierdoor houd je bij het effect van de individuele factoren op het bereik, rekening met het feit dat ook andere factoren invloed hebben. Kanttekening hierbij is dat er een voorselectie zit in de werkwijze van gemeenten. Bij inwoners met een hoge betalingsachterstand of waarvan wordt verwacht dat er meer speelt, kiest een gemeente sneller voor een intensievere benaderingswijze dan bij inwoners waar de situatie minder ernstig lijkt.
Op basis van deze analyse zien we dat de kans op het succesvol bereiken van een inwoner samenhangt met:
- Het aantal contactpogingen: hoe meer, hoe kansrijker. Van de meldingen met vier of meer contactpogingen is bij 40% contact gelegd met de inwoner; dit geldt voor 16% van de meldingen met één of twee contactpogingen.
- Het type contactpoging: een persoonlijke benadering (telefonisch of huisbezoek) is kansrijker om iemand te bereiken dan een schriftelijke benadering (en/of wordt beter vastgelegd), waarbij de kans iets hoger ligt bij telefonisch contact dan bij een huisbezoek. Onderstaande figuur laat het verschil zien. Bij meldingen waarbij iemand alleen schriftelijk is benaderd (n=457.868) is in 6% van de gevallen geregistreerd dat de inwoner is bereikt. Bij de meldingen waarbij minimaal één poging tot huisbezoek is gedaan, wordt 49% van de inwoners bereikt. Dit geldt voor 62% van de meldingen waarbij minimaal één telefonische contactpoging is gedaan.

- De hoogte van de betalingsachterstand: hoe hoger het bedrag, hoe groter de kans op contact. Deze verschillen zijn zichtbaar in onderstaande figuur, waarin per categorie van de hoogte van de schuld het bereikpercentage te zien is.

- De leeftijd: de kans om een inwoner van 45 jaar of ouder te bereiken is iets groter dan iemand die jonger is. Vergeleken met 2023 ligt het percentage 18- t/m 25-jarigen dat is bereikt, net iets hoger dan in 2024, zo laat onderstaande figuur zien.

- De vastelastenpartner van wie de betalingsachterstand afkomstig is: rekening houdend met de andere factoren − waaronder de hoogte van de betalingsachterstand − blijkt de kans op het bereiken van een inwoner hoger bij huurachterstanden dan bij achterstanden van andere type vastelastenpartners. De kans op het bereiken van de inwoner is bij een betalingsachterstand bij de energieleverancier 10% lager dan bij een betalingsachterstand bij de verhuurder. Dit verschil in bereik ten opzichte van huurachterstanden, is 36% bij achterstanden bij de zorgverzekeraar en 47% bij het drinkwaterbedrijf.
In onderstaande figuur komen deze verschillen tot uitdrukking. Hierin is voor de meldingen van elk type vastelastenpartner te zien bij welk deel van de meldingen daadwerkelijk contact is geweest met de inwoner. Bij 25% van de meldingen van energiebedrijven (vroegsignalen; eindeleveringssignalen buiten beschouwing gelaten) wordt de inwoner dus bereikt; dit is bij 10% van de meldingen van drinkwaterbedrijven het geval.
Bij meervoudige meldingen zal het onderliggende signaal bij twee of meer van onderstaande balken terugkomen.
In deze figuur zit geen correctie voor de hoogte van de betalingsachterstand; zo is het bedrag bij een huurachterstand gemiddeld hoger dan een achterstand bij het drinkwaterbedrijf.

6.4 Verschillen in bereik naar type melding
In de analyse in voorgaande paragraaf hebben we het type melding niet meegenomen. Wel zien we daar verschillen in bereik:
- Bij meervoudige meldingen ligt het bereik hoger dan bij enkelvoudige meldingen (gemiddeld 26% tegen 18%). Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat het om hogere bedragen gaat. Ook blijkt dat gemeenten bij meervoudige meldingen vaak een andere, persoonlijkere en/of intensievere aanpak hanteren.
- Bij opeenvolgende meldingen ligt het bereik lager dan bij niet-opeenvolgende meldingen (17% tegen 21%, zie onderstaande tabel). Mogelijk zijn dit relatief moeilijk bereikbare inwoners, die eerder ook niet hebben gereageerd. Of het zijn inwoners die minder openstaan voor hulp. Een andere oorzaak voor het lagere bereik kan liggen in het feit dat sommige gemeenten bij terugkerende meldingen voor dezelfde inwoner niet ‘actief’ contact zoeken met de inwoner, bijvoorbeeld omdat ze de inwoner niet willen ‘stalken’. Als ze dan alleen een e-mail of brief sturen, is de kans op het daadwerkelijk bereiken van de inwoner kleiner, zo hebben we eerder gezien.
Type melding | Percentage meldingen (van vroegsignalen) waarbij contact is gelegd met inwoner |
enkelvoudig, opeenvolgend (n=238.604) | 15% |
enkelvoudig, niet opeenvolgend (n=312.174) |
20,5% |
meervoudig, opeenvolgend (n=38.741) |
22% |
meervoudig, niet opeenvolgend (n=14.405) | 28% |
6.5 Gewenste bereikcijfers
Streefwaarden bereik binnen de gemeente
Gemeenten willen graag met zoveel mogelijk inwoners in contact komen. De vraag is of gemeenten daar ook een specifieke doelstelling voor hebben binnen de organisatie. Net iets meer dan één op de vijf gemeenten heeft dat, zo laat onderstaande figuur zien. Van deze gemeenten streeft de helft naar een succesvol contact met meer dan 25% van de inwoners; de helft hanteert een lagere streefwaarde. Gemiddeld geven deze gemeenten aan te streven naar een bereik van 31%.

Een aantal gemeenten noemt ook dat ze als streven hebben ‘niet onder het landelijk gemiddelde uit te komen met het bereik’ of ’10% boven het landelijk gemiddelde te willen zitten’. Een ander noemt dat ze elk jaar 5% meer inwoners met betalingsachterstanden willen bereiken. Eén gemeente geeft aan dat ze een bereik van 50% nastreven voor actieve meldingen (huisbezoek/telefoon) en dat ze dat nu gaan ophogen omdat dit doel is behaald.
Eén gemeente benoemt expliciet dat ze geen streefwaarde willen, omdat 'wij streven naar kwaliteit, niet naar kwantiteit'.
Realistisch bereik
Een bereik van 100% − waarbij het lukt om met iedereen daadwerkelijk in contact te komen − lijkt niet reëel. We hebben gevraagd wat een realistische ambitie is.
De genoemde bereikpercentages lagen tussen de 2,5% en 90%. De helft van de ondervraagde gemeenten geeft aan dat 40% een haalbaar bereik is om naar te streven, de andere helft noemt een hoger bereikpercentage.
Hierbij geven ze ook een toelichting en/of aanvulling bij hun reactie, met name dat ze een haalbaar bereikpercentage baseren op een actieve, persoonlijke benadering. Hier een aantal voorbeelden:
- 'Per contactmiddel ligt dit nogal verschillend maar ik denk dat een meetbaar bereik van 30% mooi is. Je houdt altijd een onmeetbaar bereik omdat niet iedereen contact opneemt.'
- '50% (gerekend van huisbezoeken).'
- '60- 70% van de actief opgepakte signalen.'
- 'Afhankelijk van de wijze van benaderen. Bij actief zou 60% altijd haalbaar moeten zijn.'
- 'Dit ligt heel erg aan de inzet/capaciteit van de gemeente. Voor onze gemeente zou 60-70% een mooi streven zijn.'
Uit een paar reacties blijkt dat sommigen een ander beeld bij het woord ‘bereik’ hebben (namelijk: gericht op het proberen te bereiken van de inwoner) dan hoe we het binnen de vroegsignalering bedoelen (namelijk: het daadwerkelijk in contact zijn gekomen met de inwoner). (1) Zo geeft één van de respondenten aan: '100%, dit is inclusief het contactmoment met de melder, die achterstand afmeldt in verband met aflossing of betaalregeling (zonder contact met de inwoners te hebben gehad).'
Dit pleit ervoor om steeds te blijven herhalen wat onder bereik wordt verstaan. In de Verbetermaatregelen wordt het belang van (en streven naar) eenduidige registratie benadrukt. Dat geldt hier dus ook: binnen de hele keten van vroegsignalering moeten we zorgen dat het begrip ‘bereik’ niet dubbelzinnig kan worden geïnterpreteerd én geregistreerd.
Voetnoot
- Bij de vraag hadden we wel de definitie van bereik als toelichting toegevoegd.
7. Hulpacceptatie en doorverwijzing
Het bereiken van een inwoner betekent nog niet dat deze ook daadwerkelijk gebruik maakt van de aangeboden hulp vanuit de gemeenten. We zien dat van de bereikte inwoners gemiddeld 35% de aangeboden hulp accepteert als het gaat om meldingen met uitsluitend vroegsignalen. Dit is 7% van al deze meldingen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om hulp bij het treffen van een betalingsregeling, het stellen van vragen aan de vroegsignaleerder of het openstaan voor zijn/haar tips en adviezen. Ook kan de vroegsignaleerder de inwoner (warm) doorverwijzen naar een ander type hulpverlening.
Vergelijking met 2023
Het percentage hulpacceptatie is gelijk aan 2023, toen ook bij respectievelijk 7% van het totaal aantal meldingen en 35% van de bereikte inwoners geregistreerd werd dat de inwoner hulp accepteert. Gezien de toename in het aantal gemelde inwoners met een betalingsachterstand, is het absolute aantal inwoners dat hulp heeft geaccepteerd in 2024 circa 11% hoger dan in 2023.
Hulpacceptatie bij laatsignalen
Niet alleen het bereik ligt hoger bij laatsignalen, maar ook de mate van hulpacceptatie. Van alle meldingen die uit minstens één laatsignaal bestaat (hoofdzakelijk eindeleveringssignalen energie) wordt bij 15% hulp geaccepteerd. Dit is net iets minder dan de helft (47%) van alle crisismeldingen waarbij de inwoner is bereikt.
Als we kijken naar alle meldingen samen (meldingen met vroeg- en/of laatsignalen), dan wordt bij 37% van de bereikte inwoners ook hulp geaccepteerd. Dit komt neer op een percentage geregistreerde hulpacceptatie van 8% van alle meldingen.
Hulpacceptatie per gemeente
Onderstaande figuur laat zien dat er verschillen zijn in de mate van hulpacceptatie van gemeente. Het loopt uiteen van 2% tot 89%. Het merendeel van de gemeenten heeft een percentage hulpacceptatie tussen de 10% en 30%. Dat het landelijk gemiddelde hoger ligt (37% bij alle vroeg- en eindeleveringsmeldingen samen) komt doordat onderstaande een weergave is op gemeenteniveau en dus het gemiddelde per gemeente weergeeft. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met het aantal inwoners per gemeente. Het gemiddelde percentage hulpacceptatie op gemeenteniveau (n=300 gemeenten) komt uit op 27%.

Er is geen samenhang tussen het aantal inwoners in de gemeente en het percentage geregistreerde hulpaccepatie, zo laat onderstaande tabel zien.
Inwonerscategorie | Gemiddeld percentage hulpacceptatie (als percentage van de meldingen waarbij de inwoner is bereikt) |
0-25.000 | 29% |
25.000-50.000 | 27% |
50.000-100.000 | 24% |
100.000 of meer | 32% |
Totaal | 27% |
Ook is er geen verband tussen het bereik van de inwoners en de mate van hulpacceptatie. Zo ligt het gemiddelde percentage geregistreerde hulpacceptatie bij gemeenten met een bereik tussen de 10% en 20% op 25%, bij een bereik van 30%-40% op 29% en bij 40%-50% op 21% hulpacceptatie.
Voor de gemeenten met een hoog bereikpercentage geldt dus niet dat die bereikte inwoners ook sneller hulp accepteren.
8. Geboden hulp
De figuur hieronder laat zien welke vorm van hulp is geboden op het moment dat een inwoner hulp accepteert. De hulp is meestal in de vorm van een quick fix; dit is in 8 op de 10 gevallen zo geregistreerd.
Wat onder een quick fix wordt verstaan, kan in een bepaalde mate per gemeente verschillen. De bedoeling is dat deze vorm van hulpacceptatie wordt geregistreerd als de inwoner binnen de 30 dagen na hulpacceptatie wordt geholpen om (zelf) de betalingsachterstanden op te lossen, zonder dat de inwoner wordt doorverwezen naar een verder hulptraject (buiten de vroegsignalering). Denk bijvoorbeeld aan hulp bij het treffen van een betalingsregeling met de schuldeiser of het ordenen van de administratie.
In 8% van de hulpacceptaties is er wel geregistreerd dat er is doorverwezen, maar is er niet aangegeven naar wie of naar welk type organisatie (financieel of niet-financieel). Dit komt doordat gemeenten in één van de twee softwarepakketten zelf kunnen bepalen wat zij hierover wel en niet registreren.

9. Terugkoppeling resultaat
9.1 Schuldhulpverlening na vroegsignalering
In de Verbetermaatregelen Vroegsignalering is opgenomen dat de Monitor Wroegsignalering onderdeel gaat worden van Data Delen Armoede en Schulden (DDAS). Hiertoe worden de gemeentelijke gegevens over de (resultaten van) vroegsignalering aan het CBS doorgegeven.
Sinds 1 januari 2025 worden er gegevens over de gemeentelijke schuldhulpverlening opgehaald door het CBS. Als zowel de data over schuldhulpverlening als data over vroegsignalering bij het CBS bekend zijn, kunnen zij per gemeente inzichtelijk maken hoeveel inwoners vanuit vroegsignalering bij schuldhulpverlening terecht komen. En in hoeverre de hoogte van de schulden bij deze groep lager is dan de inwoners die niet via de vroegsignalering bij de schuldhulpverlening terechtkomen.
De vraag is in hoeverre dit nu al bekend is. 36% van de gemeenten heeft op dit moment in beeld hoeveel aanmeldingen bij schuldhulpverlening binnen zijn gekomen via vroegsignalering.

De meeste gemeenten − iets minder dan 6 op de 10 − hebben niet in beeld of de gemiddelde schuld van personen die via vroegsignalering bij schuldhulpverlening terechtkomen verschilt van de gemiddelde schuld van degenen die zichzelf aanmelden.

9.2 Bewaartermijnen
Eén van de acties in de Verbetermaatregelen Vroegsignalering is om te kijken of een aanpassing van de bewaartermijnen van signalen nodig en gewenst is. Er zijn op dit moment geen wettelijke vereisten voor. In de Memorie van Toelichting bij de Wgs 2021 is alleen benoemd:
'De persoonsgegevens voor vroegsignalering die vervolgens worden gemeld bij de gemeente, worden door de gemeente bewaard zolang dat noodzakelijk is. Daarna worden de gegevens vernietigd. Uitgaande van de huidige praktijk lijkt maximaal zes maanden redelijk.'
Om meer zicht te krijgen óf aanpassing van de bewaartermijnen gewenst is, hebben we gekeken hoe lang dossiers momenteel worden bewaard en hoe de vroegsignaleerders dat ervaren.
Onderstaande figuur laat zien dat 22%-24% van de gemeenten niet op de hoogte is van de bewaartermijnen. Bij ruim zes op de tien gemeenten kan men de gegevens over een melding zes maanden lang terugzien. Gegevens over dossiers waar een inwoner hulp accepteert, kunnen bij een deel van de gemeenten langer worden teruggezien dan dossiers waar de inwoner geen hulp heeft geaccepteerd. Dan is de bewaartermijn bij 17% van de gemeenten een jaar, tegen 10% bij de dossiers zonder hulpacceptatie.
De gemeenten die gebruik maken van VPS, geven allemaal aan een bewaartermijn van twaalf maanden te hebben. Bij de gemeenten die xxllnc Vroegsignalering gebruiken, is de bewaartermijn veelal zes maanden.

Veruit de meeste ondervraagde gemeenten met een bewaartermijn van zes maanden, vinden deze periode goed zoals die is (87%, zie onderstaande figuur).
Eén van de gemeenten, die de bewaartermijn te lang vindt, geeft aan: 'Met name bij eenmalige meldingen of lage bedragen vind ik dat een inwoner vergeten moet zijn.'

NB: Bij het totaal zijn alle gemeenten meegenomen. Dus ook de gemeenten met een kortere en langere bewaartermijn dan 6 en 12 maanden. En ook degenen die niet wisten wat hun bewaartermijn is, hebben een antwoord ingevuld.
Bij de gemeenten met een bewaartermijn van zes maanden voor signalen zonder hulpacceptatie is er meer verdeeldheid. Nagenoeg evenveel gemeenten vinden deze periode te kort en goed; elk 43%-44%. Niemand van hen vindt het te lang.
De voornaamste redenen voor gemeenten die aangeven een langere bewaartermijn te willen, zijn:
Om beter in te kunnen spelen op (de situatie van) een inwoner als er opnieuw een signaal voor de desbetreffende inwoner komt.
'Bij een nieuwe melding van een inwoner later dan 6 maanden, is de info van de vorige belangrijk; wat hield de melding in en wat is er destijds besproken. Bij een vervolggesprek kan hier dan op worden ingehaakt.'
'Een jaar zou beter zijn, omdat inwoners vaak zeggen dat ze nog niet lang geleden ook al zijn benaderd of zelfs een gesprek hebben gehad. Dit kunnen wij dan niet terugzien in xxllnc Vroegsignalering .'
Om meer zicht te hebben op eerdere de contactpogingen. Zo kan een nieuw hulpaanbod daar beter op worden afgestemd.
'Soms kan het handig zijn om eerdere informatie mee te nemen in een eventuele nieuwe poging tot contact leggen. Soms zit er een tijd tussen dat we weer een signaal krijgen van iemand; dan kan het belangrijk zijn om eerdere informatie terug te kunnen zien. Om de juiste aanpak te bepalen dus.'
'We zien vaak inwoners in een periode van bijvoorbeeld een jaar wel meerdere keren terugkomen. Het zou dan handig zijn als we bijvoorbeeld tot een jaar terug zouden kunnen kijken om goed maatwerk te kunnen blijven leveren.'
Als bewijsvoering bij huisuitzetting, om te weten of er daadwerkelijk een vroegsignaal is gestuurd.
'Mensen komen na 6 maanden toch weer opnieuw in beeld. Bijvoorbeeld bij een huisuitzetting die volgt na 7 maanden na het laatste vroegsignaal.'
'Bij een vonnis uithuiszetting is niet meer te zien of er vroegsignalering is ingezet.'
Om beter zicht te hebben op de (unieke) inwoners binnen de vroegsignalering.
'Bij een langere termijn kun je eerder zien of er sprake is van een patroon en of sleper.'
'Een heel jaar zou handig zijn, omdat je dan ook beter zicht hebt op unieke signalen van inwoners per jaar.'
Gemeenten zijn daarbij ook wel genuanceerd. Zo geeft een gemeente met een huidige bewaartermijn van zes maanden aan: '95% is prima zo. Maar in bepaalde situaties heb je wel de behoefte om deze langer in te kunnen zien.' En een andere gemeenten met zes maanden bewaartermijn zegt: 'Nu we zien dat er steeds meer recidive gemeld wordt, is het fijn om soms wat langer terug te kunnen kijken (trends zien/eerdere ingezette interventies). Vanuit het oogpunt van de inwoner snappen wij deze bewaartermijn echter wel.'
9.3 Suggesties voor de Verbetermaatregelen Vroegsignalering
Uit een eerdere uitvraag (najaar 2023) bleek al dat gemeenten een grote behoefte hebben aan betere samenwerking met meer terugkoppelingsmogelijkheden richting vastelastenpartners. Eén op de drie gemeenten ervaart de beperkte terugkoppeling als een knelpunt binnen de vroegsignalering.
Deze behoefte blijkt er nog steeds te zijn, gezien het feit dat gemeenten herhaaldelijk het verbeteren en/of uitbreiden van de terugkoppeling richting schuldeisers als suggestie meegeven voor de Verbetermaatregelen Vroegsignalering. Een aantal reacties hierover:
- 'Meer mogelijkheden om terug te koppelen naar VLP, bijvoorbeeld bij uitval BRP. Mogelijk staat het energiecontract nog op naam ex-partner en valt een signaal daarom uit (als voorbeeld).'
- 'Meer specifieke terugkoppeling kunnen geven van het contact met de inwoner, hetgeen besproken is, de inhoud van het hulpaanbod. Communicatie met de schuldeiser via xxllnc Vroegsignalering, elkaar goed op de hoogte houden van de voortgang.'
- 'Terugkoppeling aan de signaalpartner is een essentieel onderdeel, omdat de signaalpartner vaak niet weet welke acties door ons zijn ondernomen. Hierdoor worden wij telefonisch benaderd of ontvangen wij een mail, wat extra tijd in beslag neemt. Met de terugkoppeling bedoel ik dat de signaalpartner kan zien op welke manier wij geprobeerd hebben om de klant te benaderen. Op deze manier wordt de privacy van de inwoner ook niet geschonden en scheelt het ons en de signaalpartner tijd en onduidelijkheid.'
In 2023 hebben NVVK en VNG in samenwerking met diverse gemeenten én (juristen van) vastelastenpartners gekeken naar de wensen en mogelijkheden voor terugkoppeling. De mogelijkheden om informatie te delen tussen gemeenten en vastelastenpartners zijn vanuit de privacywetgeving (AVG) beperkt. Wel is het inmiddels duidelijk geworden dat het is toegestaan om ‘bekend bij schuldhulpverlening’, ‘inwoner is overleden’ en ‘inwoner woont niet meer in de gemeente’ terug te koppelen.
Ook mag teruggekoppeld worden als een signaal niet opgepakt wordt. Echter, het is niet mogelijk om − zonder toestemming − op inwonersniveau terug te koppelen of de inwoner geen hulp wil of dat hij/zij niet bereikt is. Het is wel mogelijk om op geaggregeerd niveau in beeld te brengen welke inspanningen de gemeente levert.
Methodologische verantwoording
In de rapportage maken we gebruik van gegevens uit verschillende bronnen:
- Cijfers over de vroegsignalering van deelnemende gemeenten aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden, afkomstig uit de softwareapplicaties.
- De uitkomsten van een vragenlijst die deelnemende gemeenten invullen over de procesinrichting rondom vroegsignalering.
Hieronder lichten we de gebruikte gegevens nader toe.
Cijfers vroegsignalering
Bijna alle gemeenten maken gebruik van de softwareapplicaties xxllnc Vroegsignalering Matching en xxllnc Vroegsignalering Vroeg Eropaf (xxllnc Vroegsignalering ) van xxllnc Sociaal of Vindplaats van Schulden (VPS) van Bureau Krediet Registratie (BKR). In deze systemen kunnen de vastelastenpartners de signalen aanleveren, kunnen gemeenten de signalen categoriseren op basis van hun beleidskeuzes en vervolgens de opvolging en uitkomsten daarvan registreren. xxllnc Sociaal en BKR leveren voor de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden geanonimiseerde gegevens op gemeenteniveau over signalen, meldingen (dossiers) en contactpogingen.
Gedurende 2024 zijn steeds meer gemeenten gaan deelnemen aan de Monitor Vroegsignalering. In januari 2024 namen 289 gemeenten deel; eind 2024 geldt dit voor 308 gemeenten. Deze 308 gemeenten vertegenwoordigen 94% van de Nederlandse bevolking. Van deze 308 gemeenten maken 250 gebruik van xxllnc Vroegsignalering (xxllnc Sociaal) en 58 van VPS (BKR).
Onderstaande tabel geeft weer hoe de deelname van gemeenten aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden verdeeld is qua inwonersaantal. De tabel laat zien dat de deelnemende gemeenten op dit gebied een afspiegeling zijn van alle gemeenten in Nederland.
Aantal deelnemende gemeenten | Aandeel van het totaal aantal deelnemende gemeenten (n=308) | Aandeel van het totaal aantal gemeenten in Nederland (n=342) | |
0-25.000 | 96 | 31% | 33% |
25.000-50.000 | 121 | 39% | 39% |
50.000-100.000 | 61 | 20% | 18% |
100.000 of meer | 30 | 10% | 9% |
Uitkomsten vragenlijst
Twee keer per jaar zetten we een vragenlijst uit onder deelnemende gemeenten aan de Monitor. In deze rapportage zijn de antwoorden meegenomen uit de vragenlijst van september 2024. Deze vragenlijst ging over ontwikkelingen binnen de vroegsignalering. Waar relevant refereren aan uitkomsten uit de vragenlijst van april 2024, die over de procesinrichting rondom vroegsignalering ging. De uitkomsten hiervan zijn in september 2024 gepubliceerd.
In totaal hebben we voor de rapportage de antwoorden van 158 gemeenten gebruikt. Hieronder staat de verdeling van deze gemeenten naar omvang van de bevolking. De gemeenten tot 25.000 inwoners zijn iets ondervertegenwoordigd, terwijl de 50.000+-gemeenten iets oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van de landelijke gemeentelijke verdeling. Deze 158 gemeenten vertegenwoordigen 56% van de Nederlandse bevolking.
Aantal deelnemende gemeenten | Aandeel van het totaal aantal deelnemende gemeenten (n=158) | Aandeel van het totaal aantal gemeenten in Nederland (n=342) | |
0-25.000 | 36 | 23% | 33% |
25.000-50.000 | 58 | 37% | 39% |
50.000-100.000 | 42 | 27% | 18% |
100.000 of meer | 22 | 14% | 9% |
Berekening jaarcijfers
Bij het berekenen van de cijfers over 2024 is uitgegaan van het gemiddelde van de maandgemiddelden. Hiervoor is gekozen omdat het aantal gemeenten gedurende het kalenderjaar is toegenomen, en dus per maand verschilt.
Bij de grafieken zijn wel de totale aantallen over 2024 weergegeven, om daarmee een beeld te schetsen van het totaal aan achterliggende waarden.
In het dashboard dat beschikbaar is voor gemeenten, zijn bepaalde cijfers wel op basis van de totale aantallen over 2024 berekend. Hierdoor kunnen kleine verschillen in getoonde percentages optreden.
Begrippenlijst
Signalen
Bij een signaal gaat het om één signaal van een betalingsachterstand, doorgegeven door één vastelastenpartner. In de systemen van BKR en xxllnc – Sociaal wordt onderscheid gemaakt tussen:
- vroegsignalen: de reguliere signalen in het kader van de vroegsignalering;
- crisissignalen: de eindeleveringssignalen van energiemaatschappijen en eventueel signalen van huisuitzettingen van verhuurders.
Meldingen
Signalen kunnen door een gemeente worden gematcht. Er ontstaat dan een melding (dossier), enkelvoudig (één signaal in een maand) of meervoudig (meerdere signalen in één maand). We spreken over een opeenvolgende melding als er sprake is van signalen in verschillende maanden (tot zes maanden terug). Dit wordt ook wel een recidivemelding genoemd.
Contactpogingen
Dit zijn alle contactpogingen zoals gemeenten die registreren. Contactpogingen zijn altijd gekoppeld aan een melding (dossier).
Een contactpoging is succesvol wanneer er daadwerkelijk contact is geweest met de inwoner: de inwoner is bereikt. In dat geval is er telefonisch gesproken met een inwoner, heeft de inwoner gereageerd op een brief of e-mail, of de deur opengedaan toen er werd aangebeld.
Hulpacceptatie
Wanneer een gemeente bij een dossier heeft geregistreerd dat een inwoner hulp wil (VPS) of een type uitkomst heeft geselecteerd dat gecategoriseerd wordt als 'wil hulp' (RIS), dan is dat in deze rapportage geregistreerd als ‘hulpacceptatie’.
Colofon
Divosa
Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
divosa.nl
Auteur
Anna van der Schors
Met medewerking van
Nienke Bilo (Significant Insights)
Sanne van der Laan (Significant Insights)
Met dank aan
Erika Dekens (Divosa)
Ellen Hennekens (NVVK)
Alison Hurley (VNG)
Martin van Riemsdijk (BKR)
Tristan Bax (xxllnc Sociaal)
Eindredactie
Sal Stam
Webredactie
Remco van Brink
Mathilde Kroon
Versie
April 2025